Gebeden voor kinderen(1833)–Petronella Moens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Gebed van een weeskind. O lieve God! Gij, die uw schepslen Zoo trouw, zoo vaderlijk behoedt, Die al, wat ademt, blijft beschermen: Zoudt Ge over 't weesje U niet ontfermen, Gij, die geen wormpje ooit zult vergeten, En 't vogeltje, vol liefde, voedt? Gij weet waarom ik (nog zoo hulploos, Zoo jong) mijne ouders missen moet; Uw doel is 't waar geluk der menschen, Ook schoon zij 't veeltijds anders wenschen, Al wat Gij doet is toch bij de uitkomst, O lieve God! volkomen goed. 't Is waar, mij droogt geen lieve moeder, Wanneer ik schrei, de traantjes af, Vergt ziekte of smart mij jammerklagten, Geen moeder kan mijn leed verzachten, 'k Vind in haar schoot geen' troost, geen schuilplaats, Mijn lieve moeder zonk in 't graf. [pagina 28] [p. 28] Ach! 'k heb geen' vader, die mij liefkoost En met mijn spelen zich verlust: Ik ween, zie ik mijn speelgenooten, Vol vreugd, aan 't vaderhart gesloten; Ik, arme wees! word door geen' vader Des avonds ‘goeden nacht’ gekust. Maar, God! Gij zijt der weezen Vader, Gij wekt in aller braven hart Voor mij ontfermend mededoogen: Ja, 't weesje is dierbaar in hunne oogen, De weerglans van Gods liefde dringt elk Tot deernis met der armen smart. Gij hebt mij lief, U wil ik danken Voor trouwe vrienden mijner jeugd: 'k Gehoorzaam hun, 'k wil ijvrig leeren, 'k Wil mijn beschermers needrig eeren; O God! vergeef mij elke struikling, En leidt mij op den weg der deugd. Vorige Volgende