| |
| |
| |
De Kolonel van Wunningen aan Mevrouw van Zellingen.
Geliefde Zuster!
Gij hebt voorzeker wel een weinig reden, om u over mij te beklagen. Ik schrijf aan u maar zeldzaam, dat beken ik; maar mijn krijgsmans hart is zoo getrouw aan de vriendschap, als het immer was aan het land, waar voor ik de wapens opvatte. Geloof dit, brave Vrouw! en vergeef het uwen welmeenenden Broeder, dat hij uwe hooggeschatte brieven doorgaans eenige maanden laat liggen, eer hij die beantwoort. ik weet zelf naauwelijks de oorzaak van dit langdurend stilzwijgen duidelijk optegeven; maar zooveel is zeker, dat ik u liefst in eene vrolijke luim wil schrijven, en dat mijn geest niet altijd zoo opgeruimd is, als ik wel wenschte. Waarom toch zoude ik mijne Vrienden, en vooral u, mijne goede Vriendin en Zuster, in mijne sombere luimen doen deelen? Neen dat moet niet zijn. Kan ik al geene wezenlijke vreugde op uw levenspad doen bloeijen, ik wil voor het minst de kalme rust van uw' vreedzaam hart niet verstoren; en toch zal ik dat heden doen moeten, want aan den ouden van eldenberg ooit meer te schrijven, dit behoort onder | |
| |
die dingen, die ik plegtig met eenen krijgsmans eed heb afgezworen. Ik haat geen schepsel op Gods wijden aardbodem, doch van eldenbergs denk- en handel-wijs haat ik meer dan de pest, en zelfs het denkbeeld, dat hij de Broeder was van de edele Vrouw, die ik heb aangebeden, geeft hem geene waarde meer in mijn oog. Ik wil mij dus volstrekt over niets, met hem inlaten, en toch dient hij van 't lot, dat zijnen Zoon trof, omtrent zooveel te weten, als ik zelf daarvan weet.
eduard was een Jongen, die voor elken Vader, wiens hart op de regte plaats klopte, een onwaardeerbaar geschenk des Hemels zoude geweest zijn; maar voor den snoden van eldenberg, die de laaghartigste, de trouwlooste Echtgenoot, en de ontaardste Vader was, omdat hij zijn zedelijk gevoel heeft verkracht, en zich door de onreinste driften als een slaaf liet ketenen - voor dien snooden van eldenberg was eduard slechts een vloek. Ja lieve Zuster! die Jongen, die zulk eene schoone Engelen-ziel van zijnen Schepper had ontvangen, zal in het hooge wereldgeregt tegen zijnen Vader, die hem voor 't verderf opvoedde, getuigen. Ouders toch zijn verantwoordelijk voor de eerste vorming van hunne Kinderen. Die post is hun toevertrouwd. Zij moeten de eerste beweging der jonge ziel zorgvuldig bespieden. Zij moeten de natuurlijke vijanden der heilige onschuld, of de overdrevene neigingen en begeerten binnen de behoorlijke palen houden, en de zwakke zijde der | |
| |
vesting, die uit het temperament of de mengeling der levenssappen ontstaat, met allen mogelijken ijver bezetten; en dat wel, zoo lang de jonge ziel nog zelve geene kracht heeft, om te beoordeelen, of om de behoorlijke posten uittezetten. Doen de Ouders nu dit alles niet, dan zijn zij ongetrouwe verraders van den goeden God, van hunne lievelingen, en van hun eigen geluk. Genoegzaam dagelijks bedroef ik mij over het een of ander voorbeeld van eene kwade opvoeding; doch de meeste Ouders dwalen uit onkunde, of ook uit zwakheid; nu, ook dit is wel misdadig, want een dapper Generaal, die het leger, dat hem toevertrouwd is, uit loutere domheid op de slagtbank brengt, of de vesting, die hij verdedigen moest, door ligtgeloovigheid of door ongegrond vertrouwen laat verrassen, verdient gewis ook straf, doch op verre na zoo zwaar niet, als de Verrader. Ouders dus, die hunne kinderen met het beste oogmerk eene verkeerde opvoeding geven, of die voor vleijende liefkozingen, of uit afschrik voor het bedroeven der lieve kleinen of iets dergelijks bezwijken - zulke Ouders zeg ik, zijn altijd ook misdadig. Wie toch een goed Generaal wil zijn, moet zorgen, dat zijn verstand op alle mogelijke wijzen geoeffend is; hij moet alle noodige kundigheden bezitten, of mij moet van zijn' post afzien: en even zoo moeten alle Ouders, waaraan de God van Hemel en Aarde, veel meer dan vestingen ter verdediging, of legers ter overwin- | |
| |
ning, ja waaraan hij onsterfelijke wezens, die de aarde tot nut, en den Hemel tot sieraad moeten verstrekken, toevertrouwd heeft - alle zulke Ouders moeten zorgen, dat zij weten, wat het is, eeuwig voortdurende menschen op te kweeken. Zij moeten algemeene menschenkennis bezitten, en hun eigen zedelijk gevoel onvervalscht bewaard hebben. Dit is hun heiligste pligt, en hiertoe wordt geene buitegewone bekwaamheid vereischt. De goede God schonk aan 't eenvoudigste mensch zoo wel het vermogen, om te kennen te vergelijken, en te beoordeelen, als aan den schrandersten. Zijn tijd behoeft hij niet te besteden aan het bestuderen van zware boekdeelen. De menschen, waarmede hij verkeert, maken zijne biblioteek in het vak der opvoeding uit; en zich zelven te bestuderen, wanneer men dit met ernst wil, valt toch zoo heel moeijelijk niet. Met dit alles ken ik geen' Vader, die zoo moedwillig het geluk van zijn kind verwoestte, als de oude van eldenberg. Hij heeft niet slechts het reine hart van zijnen eduard verwaarloosd, maar hij heeft het op alle mogelijke wijzen getracht te bederven. O! zoo eduard mijn Zoon was geweest, hoe vurig zou ik God niet gedankt hebben voor den schoonen, den voortreffelijken aanleg, dien dit kind uit de handen der natuur, of liever van den almagtigen Schepper ontving! Denk niet lieve juliane! dat ik trotsch genoeg ben, om te gelooven, dat ik nimmer tegen mijnen pligt als Vader zou gezondigd | |
| |
hebben; neen, daar toe kent gij mij immers te wel. Ik moet even als alle menschen gedurig strijd voeren tegen duizend en duizend aanleidingen tot pligtsverzuim; maar zonder strijd bestaat ook geene deugd; en mijn Hemelsche Vader weet, dat het mij een goddelijk genoegen geeft, wanneer ik volgens de voorschriften van zijnen volmaakten wil handel. Maar was ik Vader, lieve beste Zuster! gevoelde ik mij tot dien eerbiedwaardigen stand verheven - o! dan zoude ik mij verbeelden eene Godheid te zijn, en met welk een' onvermoeiden ijver zou ik aan alle waarlijk verhevene pligten, die een Vader te vervullen heeft, trachten te voldoen! Ik kan mij niet begrijpen, hoe het mogelijk is, dat zoo vele menschen, die kinderen hebben, even gerust en overschillig voortleven, als de boomen in het woud, die niets meer doen, dan de jonge telgen, die uit hunne wortelen opschieten, te overschaduwen. Goede Hemel! elk mensch, dat geboren wordt, is immers een wezen, dat de geheele naamlooze eeuwigheid moet doorleven; een wezen, dat vatbaar is voor het hoogste geluk, maar ook voor de verschrikkelijkste rampzaligheid! Zie lieve juliane! gij zijt Moeder; uwe emilia was, toen ik haar voor het laatst gezien heb, een regt bekoorlijk schepseltje. O! het heugt mij nog, hoe zich die lieve zachte schroomvalligheid der opluikende Maagd nog met het innemend kinderlijk vertrouwen der ongedwongene natuur in haar vereenigde. Zorgeloosheid en vreugde tintelden in de | |
| |
vriendelijke oogen, wier eenigzins schalkachtige blikjes zoo regt aardig met den onschuld vollen lach der onnoozelheid, die nog op de kinderlijke lippen zweefde, instemden. Gij zijt Moeder zeg ik, en in die betrekking zijt gij mij eerbiedwaardiger dan het Standbeeld van den grootsten Veldheer der Oudheid, schoon ik de afbeeldingen van dappere mannen uit den ouden en hedendaagschen tijd altijd met eene soort van verrukking beschouw; doch ik wil maar zeggen, dat ik u als Moeder van een wel opgevoed Meisje, als eene weldoende Godheid onder de menschheid eerbiedig. En zoo doe ik alle Ouders van brave Kinderen. God weet het, hoe veel heil uwe emilia nog om zich een zal verspreiden, hoe vele rampspoeden zij verzachten zal, en hoe veel grievende ellende zij niet zal afweren! En elk menschelijk wezen immers, dat vreugde en troost in een bedroefd hart verspreidt, verrigt waarlijk een goddelijk liefdewerk. Elk menschelijk wezen immers, dat de bittere tranen der smart afdroogt, en den hoopvollen lach der dankbare vreugde op de zoo lang door stillen weedom geslotene lippen schept, toont zich een onverbasterd kind te zijn van onzen almagtigen hemelschen Vader, die de stille zuchten van elk beklemd hart hoort, die de eenzame tranen der diep bedrukten ziet, en zich over elken ongelukkigen, die verborgen voor het bespiedend oog der menschen, zijn grievend zielejammer verkropt, ont- | |
| |
fermt. O dat ik nooit de zalige vadervreugd heb mogen smaken! O dat ik mij nooit heb mogen verblijden over eenen braven Zoon, die ik tot een' Vriend van God en menschen vormde, of over eene lieve zachtaardige Dochter, die met het gezigt en het hart van een' Engel der vertroosting de moeijelijkheden op den weg des levens voor mij opruimde! Met welk een trotschheid zou ik als dan aan mijn leven niet terug denken! Ja met welk eene trotschheid zou ik de aarde als dan niet verlaten, in de zoete hemelsche bewustheid, dat de naam van van wunningen tot een zegen onder de menschen overbleef! Doch ik ben geheel van eduard, die het hoogdonderwerp van dezen brief moest zijn, afgedwaald. Ik zal u met weinige woorden zeggen, wat ik op dit oogenblik van hem weet; doch bekommer u maar niet te veel over hem.
Dat hij zich zelven ongelukkig maakt is een natuurlijk gevolg van zijne verkeerde begrippen, of van zijn dwalend oordeel; maar, dat hij anderen met zich in het verderf sleept, dit vergeef ik hem niet. Hij is gehuwd, hij schijnt zijne Gade hartelijk lief te hebben, want de toestand, waarin hij, om de eer van zijn' Vader te redden, deze onschuldige Vrouw, gelijk hij haar noemt, heeft gebragt, maakte hem wanhopend. O juliane! hoe veel heeft het mij niet gekost, om mij, schoon in schijn tegen hem te verharden. Nooit heb ik gesidderd, schoon de doodelijke kogels digt om mij | |
| |
heen vlogen, en elk oogenblik voor mij het laatste scheen te zijn, maar toen ik mijn genomen besluit omtrent eduard moest uitvoeren, toen ik hem mijn huis, mijne Vriendschap, en mijne liefde moest ontzeggen: zie toen beefde ik als de lafste karel, die ooit den trommel hoorde roeren. Nogtans heb ik vol gehouden, en eduard verstooten; doch alleen, om, was het mogelijk, hem te verbeteren. Toen hij, nu eenige jaren geleden, als Jongeling eerst hier, te Napels, bij mij kwam, ach! toen bragt hij mij niets dan vreugde, dan zoete verrukking. Met het vurigste verlangen had ik naar den Zoon der geliefde Zuster van mijne zalige charlotte uitgezien, schoon de naam van zijnen Vader, wiens karakter mij altoos zoo afschuwelijk was, mij eene soort van weerzin tegen den Zoon kon inboezemen; doch ik overwon die neiging tot onregtvaardigheid, en eduard werd met de opregtste liefde door mij verwacht; en al had ik mij zelven ook toegegeven in dien weerzin, alles toch zou verdwenen zijn in hetzelfde oogenblik, waarin de schoone, bloeijende Jongeling, met dat helder open oog, met dat gelaat vol ziel, en dat hart vol edel gevoel, mij aan de borst zonk. Neen! het was geen van eldenberg meer, het was de Zoon van de ongelukkige, van de aan een' Dwingeland opgeofferde louise, de Zuster van mijne aangebedene Vrouw. O! mij dacht, de zachte trekken van het moederlijk gelaat, die ik in eduard wederzag, waren de alles vermo- | |
| |
gende aanbevelings brieven, die de reine hand der natuur onderteekend had. Ja, juliane! die stille grootheid, die mengeling van moed en geduld, die alles omvattende goedhartigheid en liefde - hoedanigheden aan mijne charlotte en aan alle hare Zusters zoo natuurlijk eigen - herbloeiden bekoorlijk in den beminnelijken Jongeling. Ik wilde zijn Vader zijn; mijn ouderdom scheen te verjongen. O! hoe gaarne had ik hem al de ouderlijke teederheid, die hij met den dood zijner Moeder moest missen, die hij nooit in het ondeugend mensch, dat zich zijn' Vader noemde, wedervond, willen vergoeden! - Maar eduard was niet lang de troost mijns levens. Zijne vurige begeerten en driften, die hij nooit had leeren besturen, overheerden hem. Het doel des levens was in zijn oog louter zinnelijk genot; dit had men hem van zijne vroegste jeugd af doen gelooven, en zijn geweten of zijn zedelijk gevoel van goddelijke order en regt werd welhaast overstemd.
De oude van eldenberg had hem gedwongen, om met een paar families, waar onder hij zelf bekend was, de verkeering of de vriendschap, gelijk hij dit noemde, te hernieuwen. Dit was volstrekt tegen mijn genoegen; want beide deze families waren berucht door zedenloosheid. Doch eduard volgde mijnen raad niet; en welhaast werd hij het rampzalig offer der verleiding tot alle buitensporigheden. Tot mijn bitterste verdriet werd hij in zonderheid de Vriend (doch laat ik dien naam niet | |
| |
ontheiligen!) neen hij werd de Verbondeling van eenen finelli, een' Krijgsman, die door dapperheid of liever door wilde stoutheid wonderen verrigtte, en om die reden een aantal misdrijven ziet verscholen. Deze finelli won het vertrouwen des ligtzinnigen Jongelings, en voerde hem van de eene buitensporigheid tot de andere. Mijne vaderlijke vermaningen werden eerst met onverschilligheid aangehoord, en welhaast schamper veracht. eduard maakte gewigtige schulden. Ik redde hem telkens; doch ik begreep eindelijk, dat ik hem hier door tot nieuwe dwaasheden aanmoedigde, terwijl de laaghartige booswichten, die hem in de schandelijkste strikken van den wellust zochten te verwarren, van mijn geld leefden, en dus mijne zwakheid, die ik goedwilligheid of medelijden noemde, misbruikten, om den Jongeling, dien ik wilde behouden, nog dieper neder te storten. Ik weigerde dan ook, iets meer voor eduard te betalen. Zijn Vader zond hem nu ook niets meer, en hij zag zich gedwongen, om Napels te verlaten.
Intusschen beminde hij eene schoone Vlugtelinge uit Frankrijk. Zij was tot het kloosterleven bestemd, en met hare Tante, de Abdis van een vernietigd Fransch Klooster, bevondt zij zich aan het huis van den Abt rosello, den Broeder der gewezene Abdis. Ik had naar alles, wat de bevallige Vlugtelinge betrof, met oplettendheid vernomen.
clementina was jong, onschuldig, en genoot eene verstandige opvoeding, de liefde (dit | |
| |
hoopte ik) de reine, edele liefde van dit Meisje, kon den ligtzinnigen Jongeling uit de verscheurende klaauwen van den dartelen wellust nog redden; en ik bedroog mij niet, want zints eduard in de bevallige clementina eene teedere Vriendin bezat, scheen hij veilig voor de woeste aanvallen der ziel en ligchaam vermoordende verleiding. Ik deed mij in het geheim van al wat gebeurde onderrigten. Hij had een ontwerp gevormd, om de schoone clementina te ontvoeren; dit was het eenig middel om het arm Kind aan het kloosterleven, dat bij de eerst mogelijken overtogt naar Sicilien op haar wachtte, te ontrukken. Doch ik werkte ook in het verborgen, en ik voedde reeds eene gegronde hoop, om den verstandigen Heer rosello tot de meest gewenschte maatregelen te doen besluiten.
Nu vertrok eduard naar Holland; doch hij had aan clementina de heiligste trouw beloofd, en bij zijne terugkomst dacht ik hem met de vervulling van zijn liefste wenschen te kunnen verrassen. Na zijn vertrek zag ik mij nog genoodzaakt, om aanzienlijke sommen, waar voor eduard geteekend had, te betalen. Hij zelf had daar niets van genoten, maar finelli en deszelfs metgezellen hadden eduard soortgelijke wissels afgedwongen, en om den naam des dwazen Jongelings niet openlijk te schandvlekken, moest ik die voldoen. Ook dit nog kon ik den jongen Losbol vergeven; maar toen ik het onbetwistbaar zeker berigt ontving, dat hij in Holland gehuwd was, dat hij | |
| |
met de heiligste belofte dartel speelde, en de reine trouw der onschuldige clementina op de verachtelijkste wijze bespotte: zie! toen brandde mij het hart van woedende gramschap. Ontrouw is in mijn oog het sprekendste bewijs van eene geheel bedorvene ziel. Gruwelijke misdaden kan men plegen, wanneer men zijn hart niet bewaakt, of wanneer men de stem, die in ons binnenste spreekt door wilde verstrooijingen of gedurige nieuwe buitensporigheden doet verstommen; maar wie trouwloos is aan het Vaderland, aan het liefhebbend hart van eenen edelen Vriend, of aan dat van eene schuldelooze Beminde - waarlijk, die moet een booswicht zijn, die zijn geweten voor altijd heeft doen zwijgen, en die tot het plegen van de snoodste gruwelen in staat is.
Ik schaamde mij nu, dat ik eduard zoo geheel miskend en beoordeeld had. Neen, hij verdiende mijne hoogachting niet, noch mijne vaderlijke liefde. Geene kinderen te hebben is treurig, vooral voor hem, wiens wellust het is lieftehebben, ach! wiens behoefte het is hartelijk bemind te worden; maar Vader te zijn, niet van kinderen, die zich door zwakheid of onbedachtzaamheid aan pligtverzuim schuldig maken, maar van verraders, die de onschuld tot het smartelijk lijden kunnen veroordeelen, en met de bloedige tranen der slagtoffers hunner boosheid verachtelijk kunnen spotten - Vader van zulke monsters te zijn, lieve juliane! dat is eene rampzaligheid, die alle denkbeelden van hel- | |
| |
sche straf eindeloos overtreft. O neen! dank zij den goeden God! dat ik geen Vader ben van een' Zoon, wiens geboorte de geheele natuur tot afgrijzen verstrekt. Laat ik dan vrij geheel eenzaam den weg naar 't graf bewandelen, en daar, tusschen de slapende asch van mijne getrouwe wapenbroeders, met het hoofd op de borst gezonken staan, gelijk een door herfst-stormen geknakte denneboom tusschen de verwelkte bloemen en struiken; ja, laat ik vrij van elk verlaten, geheel eenzaam den jongsten snik geven, zonder dat een weenende lieveling aan mijne sponde waakt, of mij met eene zachte hand de gebrokene oogen toedrukt - o! dit is oneindig verkieslijker, dan de laatste levensdagen door de ondeugd van kinderen, wier aanwezen ons eenmaal zoo veel heilige vreugde schonk, verbitterd te zien, of stervende nog het eerste genot van ouderlijke wellust te vervloeken. En dit zoude ik voorzeker doen, wanneer ik Vader was van een' Zoon, die zijn Vaderland had verraden, schoon hij daar Koningrijken voor gewonnen had; van een' Zoon, die den getrouwsten boezemvriend door lage valschheid het edelste hart kon verscheuren, of die een beminnend meisje, dat met hare geheele reine ziel aan hem hing, en zijne beloofde trouw voor onschendbaar hield, kon van zich stooten.
eduard keerde in Napels terug, maar ik verachtte hem, ik behandelde hem met alle mogelijke hardheid. Hij had mij reeds, gedurende zijn verblijf | |
| |
in Holland, onderscheidene brieven geschreven, doch ik had die nooit beantwoord; wat zeg ik? ik had zijne brieven meestal ongeopend laten liggen, want ik vertrouwde mij zelven niet, en ik had heilig voorgenomen, om op geene verontschuldigingen acht te geven. Doch daar hij nu, in spijt van mijne bevelen, tot mij doordrong, daar hij zich aan mijne voeten wierp, en met onweerstaanbaar geweld mijne knieën omhelsde, niet om voor zich zelven mijn medelijden aftesmeeken, maar voor eene jonge beminnelijke Vrouw, die hij van alles, wat zij bezat, schandelijk beroofde, en die welhaast de arme, de ongelukkige Moeder van een hulpeloos Kind stond te worden: o! nu versmolt mij het hart, en toch wilde ik een Man blijven. Ik ontrukte mij aan den alles vermogenden boeteling, ja, met geweld ontrukte ik mij, en verborg mijne tranen. De edele fierheid, die zich nog met het gevoel van schuld in eduard vereenigde, maakte hem belangrijk voor mij. Ik zorgde, buiten zijn weten, met ijver en liefde voor hem. Alles scheen hem toeval, doch dat was het niet. Hij woonde bij mijnen ouden getrouwen van regtenveld, die mij tweemaal, eens in den slag te ...... en eens onder de wallen van R...... het leven redde. Ook zorgde ik, dat eduard als Officier bij een braaf Regiment werd geplaatst. Doch mijne uitzigten, die weer helder begonnen te worden, zijn weer verdonkerd. eduard, die den moed en | |
| |
het hart van onze oude Duitsche Ridders bezit, ontrukte aan den verachtelijken finelli den schoonsten buit, een beminnelijk Meisje namelijk; en dat Meisje was de door hem verlatene clementina. Dit mag nu eene Romangeschiedenis schijnen, of niet, dat is toch zeker: eduard gedroeg zich braaf, en in alle opzigten prijzenswaardig. finelli daagde hem uit tot een tweegevecht, en eduard, van wien naauwelijks te vergen was, dat hij ware grootheid genoeg zou bezitten, om de beuzelachtige schande des vooroordeels en de algemeene verachting van kleine zielen te trotseren - eduard nam de uitdaging aan. De gevolgen hier van waren, dat de laaghartige finelli eduard, die hem ontwapend had, met eenen verborgen gehouden dolk in de borst gevaarlijk kwetste, terwijl eduard, hier door meer verontwaardigd dan juist tot wraak aangespoord, hem eene vrij gevaarlijke wonde toebragt. Dit maakte veel gerucht. eduard werd vervolgd, doch hij was verdwenen. De wraakzuchtige finelli herstelde; maar eduard, meer dan eenmaal geregtelijk opgeroepen, werd als een Moordenaar en Overlooper tot den vijand veroordeeld. Ik zelf wist niet, wat van hem geworden was.
clementina's heimelijk vertrek naar Sicilien werd intusschen bepaald; een gunstige gelegenheid bood zich daar toe aan; doch eduard vloog op eenmaal uit zijne schuilplaats te voorschijn, en ontvoerde de jonge schoone. Ik heb geen moeite, geene | |
| |
ontzien, om hun verblijf te doen opsporen, doch alles is te vergeefsch. Nergens in den geheelen omtrek zijn zij te ontdekken, en waar toch kan eduard zich met het ontroofde Meisje verscholen hebben? Ook heeft hij niets om van te leven; en hoe moet ik hem beschouwen? Bloedige tranen heb ik hem zien weenen, omdat hij zijne Gade en zijn Kind in den kommervolsten toestand had gestort. Deze Gade nu vergeet hij, en werpt zich in de armen van een Meisje, dat in mijn oog een Engel was. Hoe is het dan toch met de menschelijke deugd gesteld? Gij schrijft mij de schoonste, de roerendste lofrede op Mejufvrouw reinhart, en haren braven Vader; intusschen verbindt zich dit verstandig opgevoed Meisje aan den geheel verwilderden eduard, die haar de wellustige hand trouweloos toereikte. Neen, die schoone carolina mag zoo godvruchtig opgevoed zijn, als zij wil, haar hart is onrein, is onedel, anders kon zij het nimmer met het ongetrouwe, met het misdadige hart van eduard vereenigd hebben. Zinnelijkheid, en de Hemel weet wat meer, was alleen de grond van deze vereeniging. clementina scheen mij het beeld der onschuld zelve, haar geluk, haar leven aan de deugd op te offeren - o! dit dacht mij was haar wellust; doch ik ben ook hierin misleid. eduard, schoon gehuwd, blijft het voorwerp van hare onheilige liefde. Het is waar, het Klooster, het vreesselijk graf der levenden, die de schoone wereld van God liefhebben, bedreigde haar | |
| |
aan de eene zijde, terwijl de jonge moedige Held, die haar aan den verachtelijken finelli met levens gevaar ontrukte, aan de andere zijde de helpende handen uitbreidde, om haar te bevrijden; maar wanneer men, om onschuldig te blijven, wanneer men, om de wetten der zuivere zedelijkheid getrouw te gehoorzamen, geene geliefde neigingen kan of wil overwinnen, wat is dan toch deugd? Zoo de rust van het onbevlekt geweten, zoo de stille tevredenheid der ziel niet in staat is, om tusschen hooge Kloostermuren meer zuivere zaligheid te schenken, dan de opvolging van onreine begeerten in de bevalligste oorden der vrije wereld - dan heeft de menschelijke waarde niets te beduiden, dan is het goddelijk genot der ware gelukzaligheid, waar op ons zedelijk gevoel roemt, niets dan een ijdel droombeeld, en de mensch daalt tot den rang der dieren, die zich met volkomen zinnelijk genot verzadigen, neder. Doch hoe dit zij, mijne Zuster! voor de kalme vrede, die ik met God, die ik met mij zelven, en met de geheele natuur geniet, verkies ik niets in Hemel of op Aarde. Een heldere hemel bestaat in mijne ziel. Gods tegenwoordigheid vertroost en bemoedigt mij, waar ik mij dan ook mag bevinden. Elke dag is mij welkom, want hij opent voor mij een nieuw strijdperk, waar in eeuwige eerlaurieren zijn te behalen; en gerust verwacht ik den dood.
Nu een paar dagen geleden - dit moet ik u nog zeggen, lieve juliana! om, was het mogelijk, uwe | |
| |
gedachte van eduard, dien ik toch ook niet vergeten kan, een weinig aftewenden - nu een paar dagen geleden, bezocht ik met mijnen goeden ouden van regtenveld de zoo lang onder de asch begravene Stad Herculanum. Gij weet, in de eerste Eeuw der Christelijke jaartelling bloeide die volkrijke Stad nog. Vreugde en rampspoed doorweefden ook daar het onderscheiden lot der menschen. Edelheid of regtschapenheid van het hart was ook daar de bron van het wezenlijk geluk, dat tot in de eeuwigheid voortvloeit, terwijl de schending der heiligste wetten, die God in het menschelijk hart diep indrukte, door angst en wroeging werd gestraft. Treffend was voor mij dit eerbiedwaardig tooneel, waarop onbekende, nu lang vergetene menschen eenmaal handelden, even gelijk wij nu boven hunne begraafplaats, en op den geheelen Aardbodem handelen. Alles boezemde mij eerbied in. Ik doorwandelde met eerbied de opgeruimde straten, waarin ik de sporen der wagenwielen met belangneming beschouwde. Hoe woelde en draafde men eens hier! Hoe vele ontwerpen werden hier niet gevormd! Met hoeveel bedoeling werd hier niet gewerkt en gezwoegt! Ik trad in de minst beschadigde huizen. De eerwaardige oudheid, die hier zoo vele eeuwen heeft gesluimerd, scheen mij statig toetewenken. Het was niet slechts ijdele nieuwsgierigheid, die mijne stappen bestuurde; neen, ik bezocht Herkulanum ook vooral, om mij aan de | |
| |
ernstigste overdenkingen over te geven. Het is toch iets ontzaggelijks, in eene ledige Stad nedertedalen, die van onder de asch, waarin eens alle hare bewoners versmoorden, weer te voorschijn gebragt wordt. Ik verbeelde mij de vreesselijke oogenblikken, waarin de Vesuvius eerst dreigende vlammen en wolken van rook uitbraakte; de oogenblikken, waarin onderaardsche donders brulden, en de Stedelingen deden sidderen. God weet het, hoeveel angst, hoeveel ellende toen niet verduurd is! terwijl de gloeijende lucht, nu door de uitgebraakte asch verdonkerd, den afgrijsselijksten nacht over de geheele Stad zwaar deed nederhangen. Waar zouden de ongelukkigen heen vlieden? Zij ademden overal verschrikking en dood in. De grond golfde onder hunne voeten, de Zee bruiste en kookte, de rotsen wankelden, en de gloeijende asch stortte, als vallende wolken, op de vreesselijk schuddende aarde neder. Te vergeefs vloden de kermende Moeders met de versmorende Zuigelingen aan de borst; te vergeefs zocht de moedige Vader het schreijend Kroost te beveiligen; de fiere Jongeling droeg den magteloozen Grijsaard door de alles verzengende asch vruchteloos naar het Zeestrand; overal vloden zij den dood te gemoet. De donkere aschwolken bleven als bergen nederstorten, de geheele vallei werd een grafheuvel, waarover eeuwen heenwentelden en waar boven vruchtbaarheid en leven op nieuw de natuur tot eer verstrekten.
Ik kan u niet beschrijven welke aandoeningen | |
| |
mijne ziel gewaar werd, toen ik daar zoo diep beneden de bewoonde oppervlakte der aarde, in de plegtigste schemering rondwandelde. Ja, door het graf van onderscheidene geslachten, door het graf van eene schitterende zamenleving rondwandelde! De weemoedigste ernst greep mij aan bij elk gebouw, dat ik intrad. Nu eens trof mij de statige pracht, die in de woningen van aanzienlijke of rijke familien, die daar weleer beurtelings door genoegen gestreeld, of door grievende kwellingen gefolterd werden, heerschte. Met eene soort van huivering beschouwde ik de kunstig met levendige kleuren ingelegde vloeren der onderscheidene vertrekken. Ja, de schoonste kunstbloemen bloeiden hier onverwelkt onder mijne voeten, de vrolijkste beelden lachten mijne op den grond gevestigde blikken tegen; doch de namen der kunstenaars zijn met de namen der bewoners van deze prachtvolle huizen eeuwen lang vernietigd, indien de Beschermengelen der werkzame godsvrucht die namen niet met de edelÄ™ daden der braven onder hun, in het goddelijk geschiedboek der menschelijke deugd hebben aangeteekend. Dan eens beschouwde ik vol gevoel de meer nederige woningen, waarin welligt ftil vergetene burgers, aan zich zelven genoeg hebbende vrienden van kunsten en wetenschappen, of eenzame behoeftigen, van elk verlaten, hunne dagen fleten. God weet het, dacht ik, hoeveel eenvoudig geluk hier gebloeid heeft, maar ook, hoeveel rampzaligheid het menschelijk gevoel hier gefolterd | |
| |
heeft. Duizend bekoorlijke ontwerpen zijn hier gevormd, en vergaan; de blijdste verwachtingen schiepen ook onder deze nederige daken een Hemel vol genot, maar moordende teleurstellingen ontsloten ook op die zelfde plaats niet zelden den vreesfelijksten afgrond des jammers. Huisselijke vreugde deed het leven hier als eene heldere beek in de schaduw van palmen en rozenstruiken voorbijvloeijen; ouderlijke zaligheid verzadigde hier de reinste begeerten, maar ook twist en knagend verdriet vergiftigden elke teug uit den beker des levens. Ouderlijke harten werden hier verscheurd door de ondeugd van ontaarde Kinderen, of door het duldeloos lijden en den rampvolsten dood van veel beloovende Jongelingen, en lieve onschuldvolle, blozende Maagden. Het is alleen aan God bekend, dacht ik, hoe menigwerf de stomme wanden hier, zoo wel als op het tooneel van onze tegenwoordige geslachten, getuigen waren van stille tranen des bittersten weedoms, of van de lang verkropte smart, die aan den vertrouwelijken boezem des eenigen dierbaren Vriends, of der teedere uitgekozene Vriendin werd uitgeweend; ja, ook van de eenzame klagten der tot vertwijfeling toe bedroefden, die in den meest geliefden Vriend eenen lagen verrader vonden, of van hun, die de vertrouwelingen van hunne ziel op het sterf bed de brekende oogen floten, ach! de oogen van Echtgenooten, van Ouders, of dierbare Kinderen, die door den dood hun van het | |
| |
hart werden gescheurd. Heilig scheen mij in waarheid, elk voorwerp. Ik raakte de muren, de posten der deuren, de zuilen en schilderijen als eeuwen oude heiligdommen aan. Ontzettende is toch de gedachte, dat de loop van duizend duizend levens hier op eenmaal werd gestuit; dat alle onderscheiding in stand, in rijkdom, in geluk, hier op eenmaal werd vernietigd. De gebiedende Heer en de kruipende Slaaf werden naast elkander versmoord; de eerwaardige Grijsaard, wiens zilveren lokken liefde en ontzag inboezemden, en de om ontferming smeekende Wiegeling; de in weelde en overvloed opgevoede rijke, en de ongelukkige, die het afgebedeld brood met tranen des kommers doorweekte - alle werden zij door den dood vereenigd, en het vermengde stof van hun molmend gebeente verloor zich in de doodelijke asch, die de geheele Stad zoo vele lange voorbijrollende eeuwen voor het oog der volken verborgen hield. Hoe gerust, hoe vreedzaam wonen nieuwe geslachten niet boven dit algemeen graf! Pracht en weelde bouwden weer paleizen boven de zegepralende verwoesting; en de vrolijke, schuldelooze Landjeugd danste onder het wijnloof, dat zich in het ftof der dooden wortelde. Den grond zelven, die nog boven Herculanum bewoond en bebouwd wordt, beschouw ik nu met aandoening; in elke donkere schaduw waan ik de schimmen der oude dappere Helden, wier stof daar beneden rust, te zien ronddwalen; in elk lispelend koeltje, dat de purperen | |
| |
druivetrossen wiegt, en het gloeijend voorhoofd der zwoegende Landlieden met verkwikking omwaaid, verbeeld ik mij, de geesten der weldoende menschenvrienden, wier wellust het was, de lijdenden te vertroosten, en den kommer der ongelukkigen te verzachten, nog zegenend te hooren zweven. juliane! waar zijn wij verzekerd, dat wij niet boven het stof der dooden om wandelen? Bloeijende Steden en talrijke geflachten zijn welligt begraven, daar, waar onze wieg het eerst wankelde. Welligt vieren wij onze vreugdefeesten op den grond, waaronder eens de bange noodkreet van tallooze stervenden de geheele natuur deed sidderen. En wie verzekert ons, dat ook wij niet eenmaal zulk een algemeen graf zullen vinden? Hier kan een berg nederstorten, en het bekoorlijkste dal, vol vreugde en leven wordt veranderd in een' hoog oprijzenden steenklomp; ginds kan het onderaardsche vuur, op eenmaal aan het woeden, de geheele oppervlakte, die met Steden en Dorpen praalt, in een' gloeijenden poel doen nederzinken; of het water, dat door de menigvuldige verborgene aderen der aarde stroomt, kan, na eeuwen lang eene geheele landstreek ondermijnd te hebben, het vruchtbaarste, het bloeijendste landschap in eenen tuimelenden Oceaan doen verkeeren. Afwisseling toch heerscht in de geheele zigtbare schepping. God en het geluk der deugd alleen zijn onveranderlijk, en de geheele geschiedenis der natuur is vol order, vol bedoeling, in het volgend leven. Lieve Zus- | |
| |
ter! laten wij die geschiedenis bestuderen, en door bewonderling over Gods Wijsheid en Liefde, telkens in stille aanbidding wegzinken.
Ik moet dezen eindigen. Zeker zult gij zeggen: van wunningen schrijft niet dikwijls, maar wanneer hij de pen opvat, legt hij die niet gemakkelijk neder. Nu goede Vrouw! gij moogt mij voor het minst drie brieven schrijven, eer gij mij de tijd, dien ik aan dezen besteed heb, kunt vergoeden. Doch ik acht dien tijd niet verloren. Zoo ras ik iets van eduard verneem, deel ik het u mede, doch het zal niets gunstigs zijn, vrees ik. finelli brandt nog tegen hem van wraak, en vormt voorzeker de afschuwelijkste ontwerpen. O! dat deze finelli den Krijgsstand ontheiligt! Onder eene bende Moordenaars behoort hij, maar niet onder Krijgslieden. Onderscheidene familien heeft hij reeds doodelijk bedroefd. De onschuld, die hij vertrapt heeft, schreit wijd en zijd tot God om regt. Ik bezit hier eenen grijzen Vriend, die om zijne regtschapenheid mijne hoogachting, en om de smart, die in zijne borst woedt, mijne medelijdende Vriendschap waardig is. Het is de Marquis van trivilli. Hij bezat eene eenige Dochter; zij was de lievelinge van zijne ziel. Hij had hare stervende Moeder gezworen, alleen voor dit Kind te zullen leven, en hij bleef getrouw aan zijnen eed. angelica was vijftien jaren oud, bevallig als de dageraad, en goed en onschuldig als eene jeugdige Cherubijn. finelli, toen nog een Jongeling, doch reeds | |
| |
boosaardig als een der Helsche geesten, verleidde het argloos hart van het Meisje. De Vader zocht haar te beschermen, maar finelli vierde den gevloekten triumf. Hij onvoerde de onschuldige, en gaf haar aan schande en verachting ten prooi. Zij werd Moeder, doch zij overleefde hare schande niet. Zij zond het onnoozel wicht, de onschuldige getuige harer verleiding, aan deszelfs afschuwelijken Vader, en eindigde in de vreesselijkste wanhoop haar jeugdig leven. De Marquis bragt zijne volgende dagen in het wreedste ziel-jammer door. Vruchteloos vorderde hij door gebeden en bedreigingen den Zoon zijner angelica van finelli. De booswicht bleef hem dien volstandig weigeren. Hij heeft het Kind, God weet, waar en hoe, doen opvoeden, en nu, ach! na twintig jaren, beweent nog de Marquis zijn dierbaar, zijn ongelukkig Kind.
Vaarwel, lieve juliane! God zegene u! Omhels uwe lieve emilia voor uwen Vriend en Broeder
j.a. van wunningen.
|
|