‘Dan met zijn vader. Abram en ik zijn tenslotte broers!’
‘Niet zo direct man. Denk er om wat je begint. Neen, ik zal heel voorzichtig polsen... misschien dat ik Sarah...’
‘Neen, je mag er met haar niet over praten, denk aan haar gezondheid. Trouwens, in bed kan zij niet weten wat José doet.’
‘Dan de zusters Agatha en Amethysta. Ze wonen er in huis. Misschien hebben ze meer gezien. Laat dat maar aan mij over. Wij vrouwen weten zo iets handiger aan te pakken.’
Maar uit de tantes Agatha en Amethysta was niet veel nieuws te krijgen. Ze hadden José wel vaak horen zeggen dat hij naar de Padre ging. Hij was met eigenaardige boeken naar huis gekomen.
Ja, dat hij die leende wist de hele stad al. Hij had Moïs zelfs enkele boeken laten zien. Ze hadden ze op zijn kamer gevonden en wel eens ingekeken zonder er veel van te begrijpen. Verleden week had hij een boek vol plaatjes met vreemde voorstellingen: mannen aan een martelpaal, vrouwen met een lichtkrans om het hoofd.
Wat jammer, dat ze haar niet hadden gewaarschuwd. Sjon Rebecca had dat graag willen zien! Maar hadden ze verder niets bijzonders opgemerkt?
O ja, Amethysta was een keer heel laat in de nacht, omdat ze een der kleintjes hoorde, langs José's kamer gekomen. Het was haar opgevallen dat er nog licht brandde. Maar toen ze terugkwam was het uit. Ze had gedacht dat hij zo laat nog was blijven lezen.
Maar waarom had zij dan niet door het sleutelgat gekeken? Dan had zij het zeker geweten. Het zou ook kunnen zijn dat hij om een andere reden even licht had aangedaan. Dus naar de kapel hadden ze hem 's morgens vroeg nooit zien gaan?
Neen, de mensen moesten wel die ene keer bedoelen, met het Kerstfeest der negers, toen Abram zo boos was geweest. O ja, was het al eerder gebeurd? Dat konden ze zich niet