hen wisten. En van de laatste kletspraatjes was niemand zo goed op de hoogte als Sjon Rebecca, die iedere middag met een handwerkje in een kring van dames doorbracht. Zij was zeer gezien, niet alleen vanwege de vooraanstaande positie van haar man, maar ook om haar radde tong, zodat alle vrouwen wedijverden haar in de intiemste geheimen van het eiland in te wijden. Wanneer Sjon Sarah zich goed voelde, verkoos zij thuis te blijven en de zusters waren veel te toegewijd om hun tijd in andere huizen te verbabbelen. De kennis van zijn schoonzuster kwam Sjon Abram vaak te pas.
Nu waren reeds de windmolen en het groen der mango- en mispelbomen van zijn ‘koenoekoe’ zichtbaar. Aan het eind van de brede palmenlaan lag het landhuis, wiens dikke muren koelte beloofden. Tot zijn verbazing zag hij onder een wit parasolletje een tenger vrouwtje, luchtig gekleed, de treden van de stoep aftrippelen. Waarachtig, het was Sarah! Toen het rijtuig stilhield haastte hij zich om haar een arm te kunnen geven. ‘Ben je alweer goed genoeg voor een wandelingetje, lieve?’
‘Ja, ik wilde je verrassen.’
‘Kom dan mijn nieuwe roos bekijken. Ik zal die naar jou noemen.’
‘Moet je je nog niet eerst verfrissen?’
‘Als ik jou zie, zo koel en uitgerust, is het of ik een bad heb genomen. Laten we meteen gaan. Er is niet veel tijd voordat onze gasten arriveren.’ Terwijl zij de bloemen bewonderde, nam hij haar van terzijde op. In weinige dagen al opgeknapt, kleurde een lichte blos haar wangen. Geur van oranjebloesem dreef hen tegemoet, zacht-groene en gele vruchten glansden tussen het donkere blad.
‘Kijk, er zijn er al voldoende rijp om geplukt te worden. De schillen, die nog sterker geuren dan ‘bay-rum’, zal ik onder je raam laten drogen. Dit jaar wil ik proberen zelf de vermaarde likeur volgens een oud recept te destilleren. Dat zou een goed bijbedrijf voor José kunnen worden.