De natuurkunde van 't vrije veld. Deel I
(1937)–Marcel Minnaert– Auteursrecht onbekendLicht en kleur in het landschap
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Licht en kleur in het landschap.204. De kleuren van Zon, Maan en sterren.Ga naar voetnoot1).... Meermalen zien wij
Hoe zich verschillende kleuren over haar aanschijn verspreiden:
Blauwig verkondigt ze regen; en als ze rood is, de Oostwind.
Vergilius, Georg. I, 443.
Het is moeilijk de kleur van de Zon te beoordelen, omdat haar schittering zo verblindend is. Toch komt het mij voor dat zij beslist geel is; samen met het licht van de blauwe lucht ontstaat dan het mengsel dat we ‘wit’ noemen: de kleur van een blad papier bij zonlicht en heldere hemel. Bij dergelijke waarderingen ontstaat de moeilijkheid tengevolge van het ietwat onbepaalde van het begrip ‘wit’: in het algemeen zijn we geneigd, de kleur die in onze omgeving overheerst als wit of tot wit naderend te bestempelen (vgl. § 95). Op een bewolkte of mistige dag zijn de zonnestralen en de hemelstraling al gemengd door de talloze terugkaatsingen en brekingen tegen de waterdruppeltjes, en vertoont ons de lucht dus een witte mengkleur. Als we bedenken dat het blauwe licht van de lucht eigenlijk verstrooid licht is dat eerst in het zonlicht bevat was, moeten we besluiten dat de Zon, buiten de dampkring gezien, ook ongeveer wit zou zijn. We weten reeds dat oranje of rode kleuren van de ondergaande Zon te verklaren zijn uit de snel toenemende lengte van de weg die haar stralen te doorlopen hebben vóór ze ons oog bereiken; langzamerhand zijn de sterker breekbare stralen bijna geheel verstrooid en blijven alleen de dieprode over (§ 172). In zeldzame gevallen kan men de hoogstaande Zon door de nevel koperrood gekleurd zien, namelijk als de mistdruppeltjes zeer klein zijn en dus vooral de korte golven verstrooien (§ 183). In andere gevallen is ze blauwachtig: men beweert dat dit vooral voorkomt wanneer de wolken een oranje zoom krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is mogelijk dat de tegenstelling der kleuren hier een rol speelt, of dat ongeoefende waarnemers de kleuren van wolken in de onmiddellijke nabijheid van de Zon verwarren met de kleur der zonneschijf zelf. Geheel verschillend is het verschijnsel der blauwe zon, wanneer wij haar zien door een dichte wolk van zeer gelijkmatige druppeltjes (§ 164). De Maan is in de dag opvallend zuiver wit, omdat dan het sterke blauw dat de hemel verstrooit opgeteld wordt bij haar eigen geelachtig licht; ook bij haar op- en ondergang is ze dan vrijwel kleurloos, mat, slechts een weinig geelachtig. Bij zonsondergang ziet men haar geleidelijk geler worden, naarmate het blauwe licht van de hemel verdwijnt; op een gegeven ogenblik is ze mooi zuiver geel geworden: waarschijnlijk lijkt de kleur ons sterker door het physiologische kontrast met de nog zwak blauwe achtergrond. Tegen het einde der schemering loopt de kleur weer terug naar geelu it; dit zal wel komen doordat de omgeving donkerder wordt, zodat het maanlicht voor ons oog zeer helder lijkt, en dan door een merkwaardige eigenschap van ons oog tot wit nadert, zoals alle zeer heldere lichtbronnen. 's Nachts blijft dan verder de Maan licht geelachtig, precies zoals de Zon bij dag; in zeer heldere winternachten, als ze heel hoog zit, nadert ze het meest tot wit; maar nabij de gezichteinder vertoont ze dezelfde oranje en rode tinten als de ondergaande Zon: dat de indruk van die kleuren op ons oog een weinig anders is, komt door de veel geringere lichtsterkte. De volle Maan temidden der blauwe aardschaduw heeft een mooie, uitgesproken bronsgele tint, die zonder twijfel door complementaire tegenstelling met de omgeving ontstaat. En als zij omringd is door fel purperrood gekleurde wolkjes nadert haar tint tot groengeel. Worden de wolkjes zalmrood, dan nadert ze soms zelfs tot blauwgroen. Deze tegenstellingskleuren zijn nog duidelijker bij de maansikkel dan bij de volle Maan. Niet te verwarren met de kleur van de Maan is de kleur van het landschap in de maneschijn, dat algemeen als blauw, groenblauw geldt. Stellig is dit voor een groot gedeelte het gevolg van tegenstelling met ons oranje kunstlicht; de blauwe kleur van de door de Maan verlichte hemel is daardoor des te opvallender.Ga naar voetnoot1) Om een eerste denkbeeld te krijgen van de kleurverschillen die de sterren kunnen vertonenGa naar voetnoot2), bekijken we de grote vierhoek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het sterrebeeld Orion, en bemerken hoe Betelgeuze, de heldere ster α links boven, opvallend geel, ja zelfs oranje is vergeleken met de drie overige (fig. 62). Vlak bij dit sterrebeeld zit een andere oranje ster, Aldebaran van de Stier. Nu komt het er op aan, zich niet met die eerste, heel gemakkelijke kleuronderscheiding te vergenoegen, maar fijnere tintverschillen na te speuren. Dit stelt hoge eisen aan onze kleurenzin, maar door oefening kan men het een heel eind brengen. Daar de kleuren der sterren te wijten zijn aan hun verschillende temperaturen, is het begrijpelijk dat ze dezelfde opeenvolging vertonen als een gloeiend lichaam dat men geleidelijk laat afkoelen: van wit over geel en oranje naar rood. Het is geen uitgemaakte zaak, of de heetste sterren reeds als blauw te beschrijven zijn, of veeleer als zuiver wit: blijkbaar hebben de verschillende waarnemers niet dezelfde opvatting van het eigenlijke ‘wit’; sommige ondervinden meer dan andere de invloed van de zwak-verlichte hemelachtergrond, die ons blauwachtig lijkt, en die wij toch als kleurloos gaan beschouwen, omdat het de gemiddelde kleur van het nachtelijk tafereel is. De volgende schaal geeft een denkbeeld van de tintverschillen die onder de sterren voorkomen, met de getallen die daar gewoonlijk voor gebruikt worden en enkele voorbeelden. De schatting der kleur door individuele, goede waarnemers valt dikwijls een gehele klasse boven of onder de aangegeven gemiddelde; de hier gegeven schattingen zijn uitgevoerd door waarnemers die de blauwe tint niet als zodanig zagen, en dus geen negatieve trappen hadden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurlijk worden de sterren ook roodachtiger als ze dicht bij de gezichteinder komen, maar de fonkeling belet dan meestal het zuiver schatten van de kleur. Het is merkwaardig dat wij op aarde een gloeiend lichaam van 3000o als witgloeiend bestempelen, terwijl een ster van diezelfde temperatuur ons oranjerood schijnt! Waarschijnlijk is dit physiologische verschijnsel aan de veel geringere helderheid van de ster te wijten: de rode componente van de gezichtsindruk is nog waarneembaar, terwijl de groene en blauwe componenten de drempelwaarde niet meer bereiken. Nu is het nacht, de blauwe nacht met duizend sterren .... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
205. De kleuren der wolken.Het is een genot om de mooie, zomerse stapelwolken te zien voorbijdrijven, en zich rekenschap te geven van de redenen waardoor bepaalde delen lichter, andere donkerder zijn. Waar de Zon de stapelwolken beschijnt, zijn ze schitterend wit; maar ze worden grauw of donkergrijs als wij ze boven ons hoofd zien voorbijtrekken en wij de beschaduwde onderkanten zien. De waterdruppeltjes zijn zo dicht, dat het licht, nauwelijks in de wolk gedrongen, er al voor een groot gedeelte door de vele terugkaatsingen weer uitkomt; de wolk vertoont zich vrijwel als een ondoorzichtig wit lichaam. Zitten stapelwolken vóór de Zon, dan zien zij er donker uit, maar ze zijn omzoomd door een rand van licht: ‘elke wolk heeft een zilveren omranding’. De verdeling van licht en schaduw geeft ons dus belangwekkende inlichtingen omtrent wat vóór en achter, onder en boven is, en welke de ware vormen zijn van de wolkengevaarten in de ruimte. Het is niet altijd gemakkelijk zich die verhoudingen goed voor te stellen, en de plaats van de Zon op de juiste wijze in rekening te brengen. Als er bijvoorbeeld vóór mij wolken zijn, en de Zon een eind daarboven, verwonder ik er mij over dat ik bijna alleen schaduw zie (fig. 154a); ik heb niet voldoende het gevoel van de ontzaglijk grote afstand der Zon, ik stel ze mij onbewust tamelijk dichtbij vóór en verwacht licht op AB (154b), inplaats van te bedenken dat de zonnestralen die de wolk beschijnen evenwijdig zijn aan de lijn van de Zon naar mijn oog (154c). Hoe verrassend het spel van licht en donker over de wolken- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
massa's ook zij, hoe ingewikkeld de schaduwen die ze op elkaar werpen, toch lijkt het wel onmogelijk daarmee al de tintverschillen van de stapelwolken te verklaren.Ga naar voetnoot1) Als er bij opklarend weer maar een paar stapelwolkjes meer overblijven, die fel door de Zon beschenen worden, en onmogelijk schaduw op elkaar kunnen werpen, ziet men dikwijls hoe ze donkerder en donkerder worden en tenslotte blauwzwart op het ogenblik dat ze gaan verdwijnen. In het algemeen maakt het de indruk dat ijle delen van stapelwolken
Fig. 154. Licht en schaduw op stapelwolken.
a. Het landschap en de waarnemer, gezien van N. naar Z. b. Verkeerde subjektieve voorstelling en verwachting. c. Werkelijke verhoudingen. (In b en c is het landschap gezien van Oost naar West). tegen de blauwe lucht niet een tint vertonen, bestaande uit blauw + wit (zoals men zou verwachten), maar uit blauw + zwart! In andere gevallen is een stapelwolk grijs, terwijl wij ze zien tegen de achtergrond van een andere die felwit is: in dit geval is dan toch zeker niet waar dat de helderheid eenvoudig met de totale laagdikte zou toenemen. De optika van deze verschijnselen, die we elke dag om ons heen kunnen waarnemen, is nog zeer onvoldoende onderzocht. Zeker moet men wel heel voorzichtig zijn vooraleer aan te nemen dat de wolken het licht echt kunnen opslorpen; men moet zolang mogelijk alles trachten te verklaren alsof het vaste witte voorwerpen waren, of verstrooiende nevels, die echter ook donker stof kunnen bevatten. Belangwekkend is een vergelijking met de witte stoom van een lokomotief (geen rook!). In een bepaald geval zag deze er lichter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit, als men onder een grote hoek met het invallende licht waarnam; minder licht als men van uit de richting van de Zon waarnam, en de lichtstralen in het oog kreeg die ongeveer volgens de invalsrichting terugkeerden. In andere gevallen was de stoom van alle richtingen uit veel helderder dan de helderste delen der stapelwolken; dit was waarschijnlijk te wijten aan de grote afstand der stapelwolken, en de lichtverzwakking door verstrooiing van de lucht. Donkere stapelwolken op grote afstand zien er dikwijls blauwachtig uit. Dat is niet de kleur van de wolk zelf, maar het verstrooide licht dat ons bereikt van de dampkringslucht tussen de wolk en ons oog. Naarmate zulk een donkere wolk verder van ons verwijderd is, moet haar tint aldus meer en meer naderen tot die van de achtergrond van de hemel. - Heldere wolken laag bij de gezichteinder krijgen daarentegen een geelachtige tint (§ 173).
Wij zouden ons onderzoek nog moeten uitbreiden tot de andere wolkentypen, en trachten te verklaren waarom bijvoorbeeld de regenwolken zo grauw zijn, waarom de donderkoppen eigenaardige loodkleuren naast een vaal oranje kunnen vertonen (stof?). Van al deze dingen is echter zo weinig goed bekend, dat we liever den lezer willen opwekken tot zelfstandig onderzoek. De lichtverdeling over het uitspansel, bij volmaakt gelijkmatig betrokken lucht, is zeer kenmerkend en vormt een tegenhanger van de lichtverdeling bij helderblauwe lucht. Vergelijk bijvoorbeeld met behulp van een spiegeltje het zenith en de gezichteinder: deze laatste is altijd het helderst, de verhouding is 0,50 tot 0,80 (Plaat XI). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
206. De kleuren der wolken bij zonsopgang en zonsondergang.Bij het beschrijven van de zonsondergang hebben we eerst de wolken weggedacht. We willen ons nu afvragen hoe de wonderbare wolkentaferelen tot stand komen met hun oneindig rijke kleurenpracht en vormenwisseling, die aan elke regelmaat schijnen te ontsnappen. Dit zij vooropgesteld: het gaat hier in hoofdzaak om hetgeen te zien is vóór de Zon ondergaat, terwijl de eigenlijke ‘schemeringsverschijnselen’ daarna in § 189 besproken zijn. Zodra de Zon ondergegaan is, is de wolkenpracht eigenlijk verdwenen. Kort vóór zonsondergang worden de wolken bestraald: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. door rechtstreeks zonlicht, langzamerhand meer en meer geel, oranje, rood gekleurd naarmate de Zon daalt; 2. door licht van de hemel, oranjerood aan de zonzijde, overal elders blauw; dit oranjerode licht is te wijten aan de sterke verstrooiing van de grote stofdeeltjes en waterdruppeltjes, die de stralen maar weinig doen afwijken (§ 183 en 192); het blauweFig. 155. De verlichting van een wolk kort vóór zonsondergang.
licht is door de terugverstrooiing der luchtmolekulen ontstaan. Stel u nu een wolk voor in de buurt van de Zon, eerst heel ijl, dan geleidelijk dichter wordend. Haar druppeltjes verstrooien het licht over kleine hoeken; ijle wolkensluiers zullen ons dus wel veel licht toezenden van de Zon die schuin achter hen zit; hoe meer verstrooiende deeltjes, hoe sterker het warme, oranje-rose licht. Maar er komt een ‘optimum’: als de lagen tè dicht worden of tè dik, kan het licht er niet goed meer doorheen; zware wolken laten bijna niets door, en kaatsen alleen naar ons terug het licht van het blauw gebleven deel van de hemel, waardoor zij van onze zijde verlicht worden (fig. 155, C). Een mooie zonsondergang zal dus vooral te verwachten zijn bij ijle wolken of bij gebroken lucht. Aan de zijde van de ondergaande Zon zien we ijle wolken in doorvallend licht, dichtere of dikkere wolken in opvallend licht; de eerste zijn helder oranjerood, de tweede van een donkerder grijsblauw. Deze tegenstelling van kleur, die dikwijls een verschil in vorm en bouw begeleidt, is een van de verrukkelijkste trekken dezer wolkentaferelen.
De wolken liggen in lagen
Van balken op balken gespreid,
Met gouden beslag beslagen,
En blauwe belegsels beleid.
René de Clercq, Dageraad.
De randen van de zware, blauwgrijze wolken zijn volgens deze regel prachtig met goud omzoomd. Merk op: de rand A, naar de Zon toe gekeerd, geeft sterker licht dan de rand B; want: 1. daar is de afwijkingshoek der lichtstralen het kleinst; 2. als we de wolk als een rolrond voorwerp denken, ziet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men dat we aan de zijde der Zon een strookje moeten waarnemen dat nog rechtstreeks belicht wordt (fig. 155). De wolken die veel verder van de Zon verwijderd zijn, vertonen niet die mooie verstrooiing aan de randen; ze zijn echter aan de ene zijde rechtstreeks belicht, en krijgen aan de andere verstrooid blauw licht, zodat ook daar een kleurenspel ontstaat van oranje en blauw. Bij lager dalende Zon worden de kleuren steeds warmer, tot de wolken tegenover haar in het Oosten het purper van de tegenschemering vertonen. Als de Zon nu ondergaat, trekt zich haar gloed geleidelijk terug van de verschillende delen van de hemel; de hoge wolkjes blijven het langst belicht. Dit wordt nu weer een fraaie tegenstelling, aangezien we naast en achter elkaar de wolkjes zien die nog zonlicht krijgen, en die welke alleen licht van de hemel ontvangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
207. De faktoren die de kleur van het water bepalenGa naar voetnoot1).Oneindig veranderlijk, door onvatbare schakeringen gemarmerd, in elke rimpeling weer anders - door zijn verfijnde samengesteldheid een eeuwige vreugde voor het oog .... Laten we trachten te ontleden!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verstrooiing is er altijd in het water, zelfs in het allerzuiverste: want de watermolekulen zelf liggen ongelijk dicht verspreid, hetgeen een ongelijkmatigheid, een zekere ‘gekorreldheid’ veroorzaakt; daar komt nog bij, dat ieder watermolekuul zelf nog van de bolvorm afwijkt. Deze verstrooiing is volmaakt te vergelijken met de verstrooiing van de lucht, en neemt ook toe met 1 / λ4: zij is dus het grootst voor de blauwe en violette stralen. In minder zuiver water zijn er zwevende deeltjes; zijn die uiterst klein, dan voegt hun werking zich bij die van de molekulen en veroorzaken zij een blauwviolette verstrooiing, zijn ze groter dan 0,001 mm bijvoorbeeld, dan verstrooien ze alle kleuren gelijkelijk, en wel vooral in voorwaartse richting (§ 183). Een goed voorbeeld van een vloeistof met zeer kleine verstrooiende deeltjes is gewoon zeepwater; in opvallend licht gezien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegen een donkere achtergrond lijkt het blauwig; daarentegen is het oranje in doorvallend licht (vgl. § 171). De absorptie van het water der meren en rivieren is in hoofdzaak toe te schrijven aan ijzerverbindingen (Fe+++ -ion) en aan organische humuszuren. Bij concentraties van 1:20 miljoen ijzer en 1:10 miljoen humuszuur, zoals die in de natuur voorkomen, moest het water eigenlijk veel sterker gekleurd zijn dan het is; het schijnt, dat de Fe+++ -verbindingen het humuszuur oxyderen onder de invloed van 't licht en zelf in Fe++-verbindingen overgaan, Fe++ neemt weer zuurstof op en wordt Fe+++; enz. Wij zullen nu aan enige voorbeelden laten zien, hoe deze verschillende faktoren samenwerken om de kleur van het water te bepalen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
208. De kleur van de plassen langs de weg.Een eenvoudig geval is dat van de plassen die de regen zo dikwijls langs de weg maakt. Als we onder een grote invalshoek kijken, is de terugkaatsing aan het oppervlak bijna volmaakt, we zien de gespiegelde voorwerpen mooi kontrastrijk, de zwarte takken zien er mooi donker uit. Komen we dichterbij, zodat onze blik steiler en steiler invalt, dan wordt de terugkaatsing veel zwakker (§ 52); het is nu, alsof er over alles een gelijkmatig waas werd uitgespreid, alle kleuren zijn bleker geworden; we zien vooral, dat de donkere partijen niet echt donker meer zijn, maar grijs. Dat waas is afkomstig van licht, dat van alle kanten op de waterplas invalt, in het water dringt, en in alle richtingen verstrooid wordt; is het water van de plassen melkachtig troebel, dan gebeurt die verstrooiing door de zwevende stofdeeltjes; is het water troebel maar bijvoorbeeld door blauwsel gekleurd, dan heeft het verstrooide licht een blauwe kleur gekregen, en voegt zich die tint bij de weerspiegelde beelden; is het water helder maar de bodem licht (plassen zeewater op het strand!), dan krijgen alle weerspiegelde beelden een zandkleur en ziet men onder steile hoeken bijna alleen de bodem met nog enkele der helderste weerspiegelingen. Slechts bij helder water en donkere bodem blijven de teruggekaatste beelden ook bij steile invalshoek zuiver en kontrastrijk, hoewel lichtzwakker. In zulke donkere, zeer rustige plassen krijgt het groen der bossen soms een zuiverheid van tinten en een scherpte van beelden, groter dan bij de gespiegelde voorwerpen zelf! Dit is een psychologisch effekt, in hoofdzaak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toe te schrijven aan de geringere verblinding door het omgevende landschap (§ 7). Laat een helper op verschillende afstanden van de plas staan, en kijk hoe zijn spiegelbeeld verandert! Vooral aan het strand is de proef zeer treffend. We zien hier als 't ware aan een verkleind model toegelicht, hoe de zichtbaarheid van voorwerpen onder de zeespiegel (klippen, duikboten) groter kan zijn, gezien van uit een vliegtuig dan van uit een schip. Feitelijk is er nauwelijks een plas langs de weg te vinden, die niet evenveel landschap in zich als om zich heeft. Die plas is niet het bruine, modderige, lelijke ding dat we denken dat hij is; hij heeft een hart evenals wijzelf, en op zijn bodem zijn de takken der hoge bomen, en de blaadjes van het trillende gras, en alle soorten tinten van wisselend mooi licht van de hemel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
209. De kleur van onze binnenwateren.De rimpelingen aan de oppervlakte geven een altijd wisselende verscheidenheid van licht en kleur aan elke singel, aan elke sloot (§ 14-18). Om na te gaan of een bepaald gedeelte van het oppervlak gerimpeld is, moeten we 't van uit verschillende richtingen bekijken; zwakke rimpels worden alleen zichtbaar aan de grens van heldere en donkere spiegelbeelden, de spiegeling van de effen blauwe lucht vertoont ze niet, evenmin als de donkere massa van zwaar geboomte (Plaat XIII). Sterke rimpels geven aan de lichtstralen zulke sterke afwijkingen, dat ze ook in vrij grote effen gebieden een arcering van schaduw of licht brengen die uit geheel andere richtingen afkomstig zijn; of doordat de terugkaatsingscoëfficiënt tegen de vóór- en de achterzijde van de golfjes merkbaar gaat verschillen (blz. 299). Door dergelijke waarnemingen bevinden we, dat bijna altijd de gerimpelde en de ongerimpelde delen van een wateroppervlak verrassend scherp begrensd zijn. En dit is niet te wijten aan ongelijkmatige verdeling van de windstromingen: juist bij regen bijvoorbeeld, als het gehele watervlak gelijkmatig aan het trillen wordt gebracht, verschijnen die grenzen met volkomen duidelijkheid. De oorzaak is niets anders dan de aanwezigheid van een uiterst dun olielaagje, nog geen miljoenste millimeter dik (= 2 oliemolekulen!), dat toch reeds voldoende is om de rimpelingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te dempen die door wind of regen veroorzaakt worden. Het is te wijten aan dierlijke en plantaardige overblijfselen, aan sporen afgewerkte olie in het kielwater van schepen, aan de afval in het rioolwater. De wind blaast dit laagje voor zich uit, en verzamelt het aan één kant van de singel; u zult altijd opmerken dat het water rimpels vertoont aan de kant vanwaar de wind komt, en effen is bij de oever daartegenover. In het effen gedeelte drijven takjes, blaadjes, maar verschuiven bijna niet ten opzichte van elkaar: ze zitten vast in het oliehuidje! We verkrijgen aldus een geheel begrijpelijke verklaring voor het treffende verschil tussen het bewegelijke, sprankelende wateroppervlak van de beek in het bos, en tussen de loodkleurige, stroopachtige wateren in de achterbuurten ener grote stad.
Na de waarneming van de lichtverschijnselen aan de oppervlakte, willen we nagaan hoe deze weerspiegeling voortdurend wedijvert met het licht dat uit de diepte komt. We staan bij de oever onder 't geboomte. Hier en daar zien we de donkere boomkruinen weerspiegeld, en daartussen heldere stukken blauwe lucht. Waar de heldere hemel teruggekaatst wordt zien we de bodem niet, want het licht dat van de diepte komt is in verhouding te zwak. Waar de donkere bomen weerspiegeld worden zien we een mengsel van de kleur van hun gebladerte, de kleur van de bodem, en het diffuse licht dat door de stofjes in het water terugverstrooid wordt. - Bemerk, dat wij alleen dicht bij de oever iets van de bodem kunnen zien. Op enige afstand lukt dat niet meer, ook al zou de diepte niet veel toenemen; want het weerspiegelde licht wordt veel sterker bij grote invalshoek, en overheerst ten opzichte van het licht dat uit de diepte komt. De donkere kiel van een boot wordt met een groenachtige waterkleur teruggekaatst; maar een helderwitte band die langs de boot loopt blijft gewoon wit. ‘In 't zonlicht is de plaatselijke kleur van het water meestal sterk en zeer werkzaam, en (zoals we hebben gezien) heeft ze invloed op alle donkere weerspiegelingen en vermindert hun diepte. In de schaduw echter neemt het terugkaatsend vermogen van water aanzienlijk toe,Ga naar voetnoot1) en meestal zal men bevinden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de vormen der schaduwen niet bepaald worden door ware beschaduwing van het oppervlak, maar doordat op die plaatsen de weerspiegeling der dingen zuiverder is.’ ‘Een zeer modderige rivier heeft in de zonneschijn een eigen gele kleur, waardoor alle terugkaatsingen vaal en zwak gemaakt worden. Maar in de schemering krijgt ze haar terugkaatsend vermogen geheel en al terug, en men ziet de bergen even duidelijk weerspiegeld als in een kristalhelder meer.’Ga naar voetnoot1) Ruskin, Modern Painters, III, 505. Fig. 156. Het waarnemen van de kleur van het water zonder dat de terugkaatsing aan het oppervlak stoort.
Er zijn enkele eenvoudige middelen, om de terugkaatsing aan het oppervlak te elimineren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
210. De kleur van de zee.De terugkaatsing is de grote faktor die in 't algemeen de kleur van de zee bepaalt. Maar die terugkaatsing is oneindig verscheiden van aard, omdat het oppervlak van de zee een bewegend, levend ding is, dat zich rimpelt en golft al naar de wind en de strandvorm. Hoofdregel: alle spiegelbeelden in de verte zijn naar de horizon toe verschoven, doordat we tegen de hellende kanten der verre golfjes aan kijken (§ 16). De kleur der zee in de verte is dus ongeveer die van de hemel op 20o tot 30o hoogte, dus donkerder dan de hemel vlak boven de kim (§ 176); en dit des te meer, omdat slechts een gedeelte van het licht teruggekaatst wordt. Daarnaast heeft de zee echter ‘een eigen kleur’: de kleur van het licht, dat uit de diepte terugverstrooid wordt. Van een optisch standpunt is kenmerkend voor de zee dat zij in 't algemeen diep is, zo diep dat er praktisch geen licht van de bodem terugkeert. De eigen kleur van de zee is dus te wijten aan de samenwerking van verstrooiing en absorptie in de watermassa. Een zee die alleen verstrooit zou er (afgezien van de terugkaatsing) melkwit uitzien, want alle stralen die er in dringen moeten er tenslotte ook weer uit. Een zee die alleen absorbeert zou zwart als inkt zijn: want dan keren de stralen slechts terug als ze de bodem bereikt hebben, en op die zeer lange weg is de geringste absorptie al voldoende om ze uit te doven. Bij samenwerking van verstrooiing en absorptie echter ontstaat de kleur: de lichtsoorten die weinig verstrooid worden dringen het diepste in het water door, eer ze terugverstrooid worden, en op die langere weg worden ze het sterkst door de absorptie verzwakt. In grote trekken kan men zeggen dat de lichthoeveelheid die uit de diepte terugkeert des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te groter wordt, naarmate de breuk verstrooiingscoëfficiënt/absorptiecoëfficiënt toeneemt. De volledige theorie is echter ingewikkeld. Een rechtstreekse invloed van de bodem op de kleur van het waterveld is in onze zeeën niet waar te nemen, althans zodra zij meer dan een meter diep zijn. Ruskin beweert,Ga naar voetnoot1) dat de bodem op 100 m diepte nog merkbaar tot de kleur der zee bijdraagt; en dergelijke beweringen hoort men van veel zeelui. De waarheid is, dat een plaatselijke verheffing van de bodem daar ter plaatse de golfslag en de rimpeling van het water wijzigt; terwijl er daar ook allicht meer vaste deeltjes opgewerveld worden dan in diepe zee, zodat de verstrooiing toeneemt. De bodem heeft dus wel invloed, maar niet rechtstreeks. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
211. Licht en kleur over de Noordzee.1. Wind stilte, blauwe lucht.Een spiegelgladde zee in ochtendrust. De hemel blauw, overal blauw, maar nevelig. Alleen vlak vóór ons aan 't strand krult af en toe een smal golfje en tekent zich een schuimrandje af, dat even fluistert, en wegsterft. Het is zo stil .... We staan op de dijk. Het zee-oppervlak ligt vóór ons als een landkaart. Een gedeelte is zò effen, dat het de zuivere weerspiegeling van de blauwgrijze hemel erboven vertoont, onverschoven, zoals een meer dat kan doen. Andere gebieden zijn ook blauwgrijs, maar hebben een donkerder toon; ze zijn duidelijk begrensd, hun verdeling is zo overzichtelijk, dat men ze onwillekeurig gaat tekenen. Maar na betrekkelijk korte tijd blijkt al, dat ze zich geheel verplaatst hebben. De lichter gekleurde gebieden kunnen dus geen ‘zandbanken’ zijn, zoals de badgasten gewoonlijk weten te vertellen; zij ontstaan, doordat er een onzichtbaar, uiterst dun oliehuidje over het zee-oppervlak uitgespreid is, zoals wij dat reeds in sloten en singels hebben opgemerkt (§ 209), en dat voldoende is om de rimpelingen te dempen.Ga naar voetnoot2) Dergelijke olielaagjes zijn hier vermoedelijk afkomstig van het kielwater van schepen, of van stookolie die zij hebben geloosd. Waar het oliehuidje ontbreekt, vertoont het water lichte rimpelingen, - hetgeen ook later op de dag zal blijken, als de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zon over de zee staat, en de gerimpelde gebieden doet schitteren als een zee van licht. - Nu vertonen deze gebieden een donkerder kleur, 1. doordat de voorkant van elk rimpeltje een hoger, dus dieper blauw gekleurd deel van de hemel terugkaatst; en 2. doordat die terugkaatsing minder rakelings gebeurt, dus minder lichtsterk is. Met een nicol, waarvan de trillingsrichting vertikaal staat, ziet men de donkerder gebieden veel donkerder, het onderscheid met de lichte gebieden wordt sprekender. - Dat de grenzen tussen de verschillende gebieden vrijwel overal evenwijdig aan de kust schijnen te lopen, is een gevolg van de perspektivische
Fig. 157. De zee, gezien van op een 9 m hoge dijk. De ellipsen stellen voor, hoe een cirkel op verschillende punten van het zee-oppervlak perspektivisch verkort lijkt.
verkorting; in werkelijkheid kunnen de oliegebieden allerlei vormen hebben (fig. 157). Een paar werkelijke zandbanken tekenen zich af door een iets geler tint, maar alleen als de zee er uiterst ondiep is, bijvoorbeeld 10 of 20 cm. Na de middag wordt gebaad, en dan blijkt hoe ongewoon helder het water van die rustige zee is; tot een meter diepte zien we alle bijzonderheden van de bodem, en zelfs heel kleine zwemmende dieren. Er zweeft weinig of geen zand in het water; alleen waar een golfje net gaat breken wervelen aan de achterkant kleine zandwolkjes op. Als we vlak bij ons op het water neerkijken, hindert de terugkaatsing van de hemel weinig of niet, en zien we op een diepte van 20 cm het gelige zand van de bodem. Gaan we tot een diepte van 1 m of 1,50 m, dan gaat de kleur over in een verrukkelijk groen; we voegen onze handen tot een kokertje bijeen, dat ons als een waterkijker dient om de terugkaatsing van de hemel te vermijden (§ 209). Dit groen is de kleur van het licht, dat in het water gedrongen en terugverstrooid is. - Zodra we echter naar het zee-oppervlak iets verder van ons kijken, overweegt de terugkaatsing en weerspiegelt alles de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blauwe lucht. Een kleurenspel van zeegroen en hemelsblauw! 's Avonds gaat de Zon onder achter een blauwgrijze wolkenbank van enkele graden hoogte. Daarboven stralen de oranje en gele kleuren van de schemering, die hoger geleidelijk in het donkerder avondblauw van de hemel overgaan. De zee is nog even rustig gebleven en weerspiegelt zonder verschuiving het hele tafereel; maar doordat we nu naar 't Westen kijken komen de kleinste rimpelingen te voorschijn (§ 17): in het gedeelte van de zee dat het verst van ons af is, waar de blauwgrijze wolkenbank weerspiegeld wordt, tekent ieder rimpeltje een oranjegeel lijntje (de hellende golf weerspiegelt een hoger deel van de lucht). En dichterbij ons, waar de zee oranjegeel is, loopt er een donkerder arcering door: de weerspiegeling van weer hogere, blauwere lucht. Naar het NW en ZW, waar de schemeringskleuren verdwijnen en wij niet meer loodrecht op de golfjes kijken, weerspiegelt de zee zuiver de eenvormige wolkenbank, onveranderd van tint en helderheid, zodat de kimlijn verdwijnt, en zee en lucht ineensmelten, terwijl de zeilboten in de verte schijnen te zweven in een blauwgrijze oneindigheid. - Op een volgende avond, bij ongeveer gelijke weertoestand en wellicht nog minder wind, waren ook 's avonds de gebieden zichtbaar die met een oliehuidje bedekt waren: zij weerspiegelden de blauwgrijze wolkenbank, terwijl de gerimpelde gebieden door verschuiving de oranjegele lucht terugkaatsten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Zwakke wind, helderblauwe lucht met enkele afzonderlijke wolkjes.Ik ben nog niet op de dijk, of ik wordt al getroffen door de felle tegenstelling tussen de zwartblauwe zee en de lichte lucht bij de kim. Het zicht is buitengewoon goed, ragscherp tekenen de kim en de verre voorwerpen zich af, en deze toestand blijft de hele dag heersen. Er is enige westenwind, de brandingsgolven omzomen de kust met twee of drie rijen schuim, maar in volle zee is er geen schuim te zien. - We vatten post op de dijk. Bekijk de afzonderlijke brandingsgolven die zich bij het strand vormen (fig. 158). De voorkant is donker geel-groen-grijs, want onze blik dringt steil in de voorste helling van de golf binnen, we krijgen dus weinig teruggekaatst licht, en dan nog van een donker stuk van de hemel; wel zien we het geelgroene licht dat terugverstrooid uit de diepte der zee komt, of dat door de achterkant van de golf is binnengedrongen en nu aan de voorkant uittreedt: maar dat is eigenlijk heel zwak, de voorkanten van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
golven zijn donker. Daarentegen weerspiegelt de achterkant de bleekblauwe hemel bij de kim. Zo vertoont elke golf een mooie tegenstelling tussen de donkergeelgroene voorkant en de lichtblauwe achterkant. Deze achterkanten zetten zich tussen de brandingsgolven voort in brede, weinig gerimpelde en goed spiegelende vlakke valleien, die insgelijks lichtblauw zijn. De twee of drie rijen zandbanken, die zich langs onze kust uitstrekken, zijn ieder duidelijk te herkennen aan hun brandingsgolf, terwijl de
Fig. 158. Het ontstaan der verschillende kleuren bij een golf van de zee.
tussenruimten gladder en rustiger zijn. Verder van het strand af wordt de arcering der golfjes fijner en fijner. Er zijn geen brandingsgolven meer, maar de tegenstelling tussen de voorste en de achterste helling blijft bestaan. Doordat we meer rakelings over het water kijken, zien we de valleien tussen de golfjes niet meer, en tenslotte verdwijnen de achterkanten geheel; de voorkanten zijn veel minder steil, en weerspiegelen nu voornamelijk de hemel op een 25-tal graden hoogte. Door deze ‘verschuiving der spiegelbeelden’ (§ 16) ontstaat de donkerblauwe kleur der zee, en de tegenstelling tussen zee en lucht bij de kim; die tegenstelling is vandaag zo sterk, omdat de lucht bij de kim zo licht is, en al op korte afstand daarboven zo diepblauw. Ga dit na, door met een spiegeltje het beeld der hogere delen van de hemel nabij de kim te werpen: het is verrassend! Merk tevens op, dat de zee in de verte nog heel wat donkerder is dan de donkerste delen van de hemel: het terugkaatsend vermogen van het zee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oppervlak is ver van 100%. De tegenstelling tussen zee en lucht, die het sterkst is in het Westen, wordt geringer naar Noord en Zuid: dit komt, omdat de meeste golfjes uit het Westen aankomen; naar Noord en Zuid kijken we meer evenwijdig aan de golfkammen, die dus minder invloed hebben (§ 17). Wellicht zouden wij er aan kunnen twijfelen, of de sterke tegenstelling die de zee vandaag met de lucht vertoont niet nog een andere reden heeft dan de snelle helderheidstoeneming van de blauwe lucht nabij de kim. De natuur zal ons overtuigen: even bedekt zich een deel van de Westelijke hemel met cirrussluiers, zodat de lucht over de eerste 30o ongeveer gelijkmatig witachtig is; onmiddellijk is in die richting het sterke kontrast van de zee met de lucht verdwenen, en heeft zij een veel grijzer, lichter tint aangenomen. Als daarna de cirri verdwijnen, herstelt zich het kontrast. De grote invloed van de terugkaatsing op de kleur der zee mag er niet toe leiden, de andere factoren helemaal te verwaarlozen. Hier en daar ziet u de schaduw van een afzonderlijke wolk. Daar is de zee donkerder, over de zonnige gebieden lijkt ze meer zandkleurig; maar dit laatste is een kontrastverschijnsel, want als u door de holle hand of door het gaatje van de nigrometer kijkt (§ 174), ziet u dat ze daar eigenlijk ook blauw is, - ofschoon minder dan in de schaduwgebieden.Ga naar voetnoot1) In elk geval bewijzen deze schaduwen duidelijk, dat de kleur der zee niet geheel door terugkaatsing wordt bepaald, maar dat een gedeelte van het licht terugverstrooid uit de diepte komt. De schaduw wordt zichtbaar, omdat het terugverstrooide licht daar geringer is dan elders, terwijl het teruggekaatste licht niet verzwakt wordt (§ 209). Schijnt het zand van de bodem niet rechtstreeks door het water heen, en kan men aldus de zandbanken niet van verre herkennen? Naar mijn ervaring niet, althans niet voor een waarnemer die op de dijk of aan 't strand staat. Men ziet het zand slechts daar, waar het water uiterst ondiep is, misschien 10 tot 20 cm. De plaats van de zandbanken komt echter te voorschijn doordat zich daar brandingsgolven vormen, en doordat de tussenruimten effener zijn (§ 210). Merkwaardig is, dat de zee nabij de kim dikwijls een zoom heeft waar het grijs overgaat in blauw (of het blauw in donkerder blauw); | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die zoom is wellicht maar een halve graad breed; hij verdwijnt als we van de dijk afdalen en aan 't strand gaan kijken, hij verdwijnt nog vollediger als we ons aan 't strand bukken! Het is dus geen kontrastzoom (§ 91). Waarschijnlijk ontstaat hij, doordat de zee betrekkelijk donker is, en dus in de verte door de verstrooiing van de lucht blauwachtig wordt (§ 173).Ga naar voetnoot1) Ook zou denkbaar zijn, dat de zee op die grote afstand van de kust minder troebel is, en dat we dus rechtstreeks het helderder water in de verte herkennen, als we maar hoog genoeg staan om zo ver te kunnen zien. Later op de dag verplaatst zich de Zon, en in de namiddag zien we duizenden fonkelingen op het water in de richting van waar ze schijnt. Haar eigenlijke spiegelbeeld zien we niet, daartoe kijken we veel te vlak over 't water, we zien alleen een stuk van de ontzaglijke lichtzuil die zij over het onregelmatig golvend oppervlak teweegbrengt. De zee wordt naar die richting toe lichtgrijs, bijna wit. Na zonsondergang weerspiegelt de zee in het Westen de heldere lichtschijn en de goudkleurige cirrussluiers; door de golving van het oppervlak en de verschuiving der spiegelbeelden vertoont zij ons de gemiddelde tint van het Westelijk gedeelte van de lucht. Naar Noord en Zuid is de hemel minder gekleurd en zijn de tinten der zee doffer. Onze blik wordt steeds weer naar de kleurenpracht van het Westen getrokken. Hier en daar is er tussen de goudgele wolken een stuk blauwe lucht te zien, dat door de tegenstelling onwaarschijnlijk mooi verzadigd lijkt. Geleidelijk gaan de kleuren in oranje over, en de zee volgt die tint, terwijl het schuim der brandingsgolven door kontrast violet lijkt. Helemaal op de voorgrond is een strook nat zand, dat net door de golven bevochtigd is, en dat effen en zuiver bepaalde delen van de hemel weerspiegelt (zonder verschuiving!): eerst prachtig helderblauw, later zachtgroen. Tenslotte zijn de cirruswolken in 't Westen niet meer verlicht, ze krijgen een donkerviolette kleurtoon, en evenzo dempt zich de kleur der zee; maar onder deze rustige avondkleuren trekt nog de voorste strook nat zand een streep van warm oranje. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Opkomende krachtige wind, grijze lucht.Over heel de zee hebben de aanrukkende golven schuimende kopjes, vier of vijf franjes van schuim omzomen de kust; uit het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuidwesten waait de wind en jaagt de golven voor zich uit. De zee is grijs zoals de wolken, ietwat groenig grijs; dicht bij de kust zien we de afzonderlijke golfjes en kunnen nagaan, dat het groenige bestanddeel van de kleur afkomstig is van de voorste hellingen der golven, die weinig licht weerspiegelen, maar grauwgroen verstrooid licht uit het inwendige laten uittreden. Het water schijnt erg troebel, er is roering en er moet veel zand in 't water zweven. Naar het Zuidwesten, van waar de wind komt, is de zee het donkerst; naar 't Zuiden en vooral naar 't Noorden toe wordt haar tint lichter en nadert tot die van de grauwe lucht, hoewel nog iets donkerder blijvend (hier kijken we evenwijdig aan de richting der golfjes). Nabij de kim is de zee blauwiger: het is de kleur der donkere lage wolken, blauwend door de luchtverstrooiing op deze grote afstanden, terwijl ze boven onze hoofden gewoon helder - of donkergrijs zijn; hierbij komt nog het verschijnsel van de blauwe kimrand (blz. 300). Waar een afzonderlijke sombere wolk temidden van de grijze lucht hangt, is op het oppervlak der zee het onduidelijke, verschoven spiegelbeeld te herkennen, donker blauwgrijs. Nergens is de kim scherp; vooral naar het Zuiden en naar het Noorden werpt het schuim van de branding een nevel van waterdruppeltjes in de lucht, die reeds op enkele kilometers afstand het zicht merkbaar slechter maakt, en in de verte zee en lucht in elkaar doet vervloeien. - Bij opklarend weer met NW-wind gelijkt de toestand enigszins op de hier geschetste, maar de hemel is een verward door-elkaar van stukken blauw; fel door de Zon verlichte witte wolken, lichtgeel getint door het luchtperspektief (§ 173); en donkere, blauwachtige massa's. Naar elke windstreek weerspiegelt de zee een gemiddelde van de hemelkleur op 20o-30o hoogte. Alleen de grote partijen zijn in die weerspiegeling terug te vinden; wel het meest vallen de zonbeschenen wolken op, die een glans van licht werpen over de onrustige, donkere zee. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Storm.Nog ben ik achter de dijk en de huizen, en reeds hoor ik de zee razen, luid. Van op de boulevard zie ik de gehele brandingszoom, ruim ⅔ van het zeetafereel, met ziedend schuim bedekt, wit bij de golfkammen, vuilwit en uiteengerafeld tot een netwerk in de dalen tussen de golven. Evenals gewoonlijk is de voorkant der golven donkerder in 't Westen dan naar Zuid of Noord, en daardoor lijkt het tafereel naar West rijker aan tegenstellingen en wilder. In hoge zee steken afzonderlijke schuimende koppen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan alle kanten op uit het donkere water. Een zonbeschenen strook ver in 't Zuiden tekent zich scherp en schitterend felwit af op het schuimend oppervlak, lijkt eerst heel smal en lang, nadert, en groeit tot een heel gebied. Sterk komt de zandkleur van het water te voorschijn, in de gedeelten waar schuim ontbreekt en de zonbeschenen zee donkere wolken weerspiegelt; bij deze belichting is het terugverstrooide licht zo sterk mogelijk, temeer omdat de roering van de aanstormende golven veel zand zwevende houdt. De lucht is hier en daar zeer donker, elders weer lichter, en er zijn enkele stukken blauw; de verschoven spiegelbeelden zijn heel onduidelijk terug te vinden in de algemene tinten der zee. - De allesoverheersende indruk is het schuim. Onderzoek licht en kleur over de Noordzee bij allerlei toestanden van zee en lucht! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
212. De kleur van de zee, gezien van op een schip.Vergeleken met het tafereel aan het strand, is er een groot verschil: het ontbreken van de brandingsgolven. Daardoor is het gehele beeld veel symmetrischer om den waarnemer. De symmetrie wordt echter toch nog gestoord door de wind, die een voorkeursrichting aan de golfjes geeft; door de rook van het schip, die als een donkere wolk werkt; door het schuimende kielzog; door de Zon. Naast en achter het schip kan men het best de kleur beoordelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het uit de diepte terugkerende licht, vooral daar waar wolken luchtbelletjes voortdurend door het water worden gejaagd en dan langzaam opstijgen. Op deze plaatsen ziet men duidelijk een mooie, groenblauwe tint. Dezelfde tint bemerkt men, teruggekaatst door de witte buik van de bruinvissen die om het schip spelen; of door een wit keitje dat men in het water laat vallen. Men ziet ze in alle oceanen, zowel daar waar de zee als geheel indigoblauw als daar waar ze groen is. Zij ontstaat, omdat het licht op zijn weg door het water tengevolge van echte absorptie vooral zijn gele, oranje en rode bestanddelen verliest; de groenige tint is wellicht daaraan te wijten dat de violette stralen het sterkst wegverstrooid worden. De gedeelten met weinig schuim tussen de schuimende groene massa's vertonen meestal een purperkleur, die complementair is van het groen, en als physiologische tegenstellingskleur op te vatten is (§ 95). In ondiepe zeeën, dicht bij de havens of aan de mondingen van grote rivieren, is het zeewater zeer troebel. Daardoor wordt er betrekkelijk veel licht uit de diepte terugverstrooid, zodat de omstandigheden enigszins dezelfde zijn als bij het bekijken van de zwermen luchtbellen in het kielzog van het schip. De groene kleur is hier overheersend, wellicht ook omdat het rivierwater humuszuren en ferri-verbindingen aanvoert (§ 207), waarvan de geelachtige absorptie zich op de blauwgroene waterkleur superponeert. - Het is op zulke ondiepe, groene zeeën dat de wolkenschaduwen zich prachtig purperviolet aftekenen bij windstille dagen (§ 216).
De ‘waterkleur’, die door witte voorwerpen op kleine diepte wordt vertoond, is echter in 't algemeen niet dezelfde als ‘de eigen kleur van de zee’ in haar volle diepte. Om deze te onderzoeken moet het teruggekaatste licht vermeden worden, door bijvoorbeeld tegen de vóórkant van een golf te kijken, of een der hulpmiddelen van § 209 te gebruiken. Deze eigen kleur van de diepe zee verschilt zeer duidelijk volgens de zee waarin men vaart; gedurende een reis van Nederland naar Indië bijvoorbeeld is dat prachtig waar te nemen. In hoofdzaak geldt volgende verdelingGa naar voetnoot1):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soms komt het vóór dat olijfgroene gebieden als vlekken tot in lagere breedten afdalen. Het schijnt de moeite waard, te onderzoeken of die groene kleur op éénzelfde plaats niet wisselt met het jaargetijde, want er zijn aanwijzingen in die richting.Ga naar voetnoot1) In het algemeen is de oorsprong van de groene kleur van bepaalde diepe zeeën nog niet geheel opgehelderd. Er is waargenomen, dat hun water veel zwevende deeltjes bevat; toch kan men berekenen dat de gewone absorptie van water, gecombineerd met verstrooiing zelfs aan grote deeltjes, wel allerlei overgangen van donkerblauw naar bleekblauw of grijs kan veroorzaken, maar nooit de groene kleur verklaart. Sommigen hebben daarom gedacht aan diatomeeën en aan de uitwerpselen van vogels die zich met diatomeeën voeden. Anderen aan een eigen gele kleur van de verstrooiende deeltjes, die bijvoorbeeld uit geel zand zouden kunnen bestaan. Kort geleden werd tot ieders verbazing medegedeeld dat die groene kleur ontstaat door fluorescentie van een organische zelfstandigheid!Ga naar voetnoot2) De waarnemingen over invloed van het jaargetijde wijzen in elk geval duidelijk op een organische oorsprong. In zeldzame gevallen ziet het zeewater er melkwit uit: blijkbaar zijn er dan zoveel zwevende deeltjes nabij het oppervlak, dat de verstrooiing geheel overheerst ten opzichte van de absorptie, en dat het licht reeds in de bovenste waterlagen terugverstrooid wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
213. De kleur van de meren.Ga naar voetnoot3)De kleur van het water der meren is een bron van grote schoonheid in het berglandschap. Hun diepte is meestal voldoende groot om de invloed van de kleur van de bodem gering te maken; in dit opzicht gelijken ze dus op de zee. Maar zij onderscheiden er zich van door de veel grotere effenheid, die zelf weer volgt uit het kleinere wateroppervlak en de meestal bergachtige oevers welke de wind tegenhouden. De regelmatige terugkaatsing door het oppervlak krijgt daardoor een veel groter belang dan bij de zee; nergens worden de kleuren van de zonsondergang zo heerlijk weerspiegeld als bij een meer, en de zeer verschillende tinten der bergmeren zijn stellig voor een gedeelte toe te schrijven aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weerspiegeling van de oevers. Als deze echter hoog en donker zijn, wordt de terugkaatsing van het oppervlak uitgeschakeld, en ziet men over grote stukken van het meer de kleur van het licht, dat onder steile hoeken in het water gedrongen en weer naar buiten verstrooid is. Met behulp van de vroeger aangegeven hulpmiddelen (§ 209) krijgt men een indruk van die ‘eigen kleuren’. Ze zijn verschillend van meer tot meer, en kunnen volgenderwijze onderverdeeld worden: 1. zuiver blauw; 2. groen; 3. geelgroen; 4. geelbruin. Nader onderzoek in 't laboratorium heeft aangetoond, dat bij de blauwe meren het water bijna volmaakt zuiver is, en dat de kleur ontstaat door de absorptie van het water in het oranje en rood. Bij de volgende soorten komt er in steeds sterkere mate absorptie in het blauw en violet bij, tengevolge van het toenemend gehalte aan ijzerzouten en humuszuren, of tengevolge van de verstrooiing door bruingekleurde stofjes (§ 207). De groene kleur van kleine vijvers is dikwijls toe te schrijven aan mikroskopische groenwieren, die in talloze hoeveelheden in 't water leven; vandaar waarschijnlijk de tint van het ‘Groene Water’ aan de Plasmolen te Mook, dat ook in de winter groen is, als de blaren afgevallen zijn en alles onder de sneeuw ligt. Roodkleuring kan veroorzaakt zijn door andere mikroskopische wezentjes: Beggiatoa, Oscillaria rubescens, Stentor igneus, Daphnia pulex, Euglena sanguinea, of Peridiniën. Voor de polarisatie, vgl. § 214. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
214. Waarnemingen van de kleur van water met een nicol.Ga naar voetnoot1)Wij herinneren er even aan, dat een nicol alleen de lichtstralen doorlaat, welke ‘evenwijdig aan zijn korte diagonaal’ trillen. Aangezien het licht dat door het water teruggekaatst wordt in hoofdzaak horizontaal trilt, kunnen we dit teruggekaatste licht dus verzwakken door de nicol met zijn korte as vertikaal te houden; en zelfs is die uitdoving volledig, wanneer we onder een invalshoek van 65o met de loodlijn waarnemen (‘polarisatiehoek’). Doe de proef aan kleine plassen water op de weg, na een regenbui. Stel u op een afstand van 5 m en houd de korte diago- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naal van de nicol loodrecht: het effekt is verrassend, u ziet nu zò goed de bodem, dat het wel lijkt alsof er geen plas was! Draai de nicol afwisselend horizontaal en vertikaal; het is alsof de plas groter of kleiner wordt. In het algemeen verhoogt de nicol de kleur van het natte strand, zeewier, granietblokken, een natte weg, een tabaksveld, geverfde oppervlakken; kortom, van alle glimmende voorwerpen in het landschap. Want hij neemt altijd een gedeelte van de terugkaatsing aan het oppervlak weg, die een neutraal wit gemengd had bij de kleur van het ding zelf. Bij rustige zee doet een nicol met vertikale trillingsrichting de tegenstellingen sterker uitkomen tussen de zonnige gebieden en de wolkenschaduwen: de aan het oppervlak teruggekaatste stralen worden uitgedoofd, en de verschillen in 't verstrooide licht komen dus duidelijker te voorschijn. Eveneens versterkt hij de tegenstelling tussen de gebieden der zee waar er een olielaagje op het water drijft en de overige (§ 211); wellicht omdat de terugkaatsing tegen de rimpelingen onder een andere hoek gebeurt dan tegen de gladde gebieden; ofwel omdat de polarisatie bij terugkaatsing door het olielaagje gestoord wordt. Opvallend is de uitwerking van de nicol als er enige wind is. Kijk naar de aanstormende golven met vertikaal trillend licht: de zee lijkt nu veel ruwer dan bij waarneming in horizontaal trillend licht. Want in het eerste geval dooft de nicol het teruggekaatste licht uit, maakt dus het zeeoppervlak donkerder, terwijl het schuim zijn helderheid bewaart en meer opvalt. Dikwijls wordt de kim duidelijker als men de nicol geschikt instelt. Zo was de uitwerking duidelijk op een ochtend te Zandvoort, in de richting naar 't Zuiden: bij vertikale trillingsrichting werd de zee donkerder en de blauwe lucht (relatief) helderder (§ 211). Voor dit doel worden thans wel nicols in sextanten gezet. De volgende proeven hebben betrekking op de polarisatie van het licht dat door diepe tropische zeeën met zuiver water wordt verstrooid.Ga naar voetnoot1) Neem aan dat we de proef kunnen nemen bij vrij hoge Zon en effen wateroppervlak; keer de rug naar de Zon, kijk ongeveer onder de polarisatiehoek en houd de korte diagonaal vertikaal: het teruggekaatste licht wordt uitgedoofd, en u ziet de prachtige blauwe gloed van het licht dat, na verstrooiing, uit de diepte komt. Draai de nicol tot de korte diagonaal waterpas staat: de zee lijkt nu minder blauw dan zonder nicol. - Neem ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een proef bij halfhoge zon, weer de korte as vertikaal houdend, en varieer nu het azimuth; inzonderheid een vergelijking van de kleur naar de Zon toe en van de Zon af is belangwekkend: in het eerste geval ziet u een donkere indigokleur, omdat u, loodrecht ongeveer op de zonnestralen kijkend, niet alleen het teruggekaatste licht, maar ook het uit de diepte verstrooide heeft uitgedoofd; in het tweede geval is de kleur helderblauw, omdat u in de richting ongeveer van de zonnestralen kijkt die in 't water dringen, en het in uwe richting terugverstrooide licht bijna ongepolariseerd is. Beide proeven bewijzen, dat de verstrooiing van het licht in de zee voor een groot gedeelte gepolariseerd is zoals die aan de lucht (§ 181), en dus door zeer kleine deeltjes, vermoedelijk door de watermolekulen zelf moet geschieden. Met de nicol heeft men ook een kenmerkend onderscheid gevonden tussen de terugverstrooide straling in blauwe meren en in donkere, bruine meren. Men vermijdt de terugkaatsing met behulp van een waterkijker (§ 209), en kijkt naar de windstreek waar zich de Zon bevindt. De nicol leert nu, dat bij blauwe meren het terugverstrooide licht horizontaal trilt, zoals men verwachten kan wanneer de verstrooiende deeltjes heel klein zijn; terwijl de grotere deeltjes in bruinere meren vrijwel ongepolariseerd licht geven, waarin de vertikale componente bij het uittreden uit het water iets gaat overheersen (indien de waterkijker niet van een ruitje aan het eind voorzien is). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
215. Schalen voor de schatting der kleuren van water.Ga naar voetnoot1)Veel gebruikt is de schaal van Forel. - Maak eerst een blauwe en een gele oplossing van kristallen kopersulfaat en kaliumchromaat: 0,5 gr CuSO4. Aq. + 5 cm3 ammonia + water tot 100 cm3; 0,5 gr K2CrO4 + water tot 100 cm3. Maak nu de volgende mengsels:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dikwijls doet zich de behoefte gevoelen aan bruinere tinten, vooral bij het schatten der kleur van meren. Maak daartoe een bruine oplossing: 0,5 gr. cobaltsulfaat + 5 cm3 ammonia + water tot 1003 cm. Meng deze oplossing met de groene oplossing van Forel (trap 11):
Deze verschillende mengsels kan men bewaren in reageerbuisjes van b.v. 1 cm middellijn. De grote moeilijkheid bij de toepassing der schaal is vooral, te weten welk punt van het wateroppervlak men als maatgevend moet beschouwen. Meestal tracht men de eigen kleur van het water te beoordelen (§ 209, 212). Geen der schalen voldoet geheel. Men kan beproeven de tint met verf weer te geven en die voor latere vergelijking te bewaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
216. Schaduwen op het water.‘Overal waar men een schaduw ziet op helder water, en in zekere mate ook op vuil water, daar is het niet als op 't land een donkerheid die de algemene zonnige tint dempt tot een lagere toon, maar het is een gebied van geheel andere kleur, dat zelf door zijn terugkaatsingsvermogen onderworpen is aan oneindige verscheidenheden van diepte en tint, en onder sommige omstandigheden geheel onzichtbaar kan worden.Ga naar voetnoot1)’ Het licht dat wij van een wateroppervlak toegezonden krijgen, is voor een gedeelte afkomstig van het oppervlak en voor een gedeelte uit de diepte. Onderscheppen wij dus de invallende zonnestralen, dan kunnen beide bestanddelen gewijzigd worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Invloed van de schaduw op het teruggekaatste licht.‘Als het oppervlak gerimpeld is, wordt een zonnebeeldje weerkaatst door elke ribbel tot op een bepaalde afstand van den waarnemer, afhangend van de grootte en vorm van die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ribbels (vgl. § 14). Vandaar die verblindend heldere velden van licht, die men zo dikwijls over de zee uitgespreid ziet. Ieder voorwerp dat tussen de Zon en die ribbels komt, ontneemt hun het vermogen de Zon terug te kaatsen, en dus al hun licht: alle tussengeschoven voorwerpen werpen dus op dergelijke oppervlakken zeer krachtige schijnbare schaduwen van nauwkeurig dezelfde vorm en plaats als de echte.’Ga naar voetnoot1) De waarheid van Ruskin's woorden kan men het best nagaan als het water van een singel b.v. sterk gerimpeld is, 's avonds bij winderig weer. We kijken al lopend naar de terugkaatsing van een straatlantaren, uitgebreid tot een onregelmatig flonkerende lichtvlek; telkens zien we nu schaduwen over die lichtvlek schuiven, bijvoorbeeld die van bomen die zich tussen de lantaren en de singel bevinden. Zolang wij niet op het gunstige punt stonden, merkten wij niets van de aanwezigheid dezer schaduwen op het water; ze komen slechts binnen een kleine ruimtehoek te voorschijn. Ruskin heeft lange discussies gevoerd met critici en belangstellenden over de vraag of men hier wel van ‘schaduwen’ spreken mag.Ga naar voetnoot2) Dit is natuurlijk een woordenkwestie! Een ietwat ander effekt is het, als de maan weerspiegeld wordt in een lange baan van licht, en wij plotseling een zeilboot zien opdoemen die vóór deze schitterende lichtstrook schuift als een diepzwart silhouet. De boot wordt hier zelf als een donker voorwerp gezien tegen een achtergrond van licht; maar zij werpt òòk een schaduw naar ons toe, over 't gerimpelde water, en daarvoor gelden dan weer de vorige beschouwingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Invloed van de schaduw op het terugverstrooide licht.Op troebel water tekenen zich de schaduwen af; de grotere of geringere duidelijkheid van de schaduw geeft onmiddellijk een indruk van de troebelheid of helderheid van het water. Let op de schaduwen van bruggen en bomen op onze binnenwateren! Als u op zee vaart, zoek dan uw schaduw op het water: u vindt ze alleen aan die kant waar het schip het water in roering heeft gebracht en het met luchtbellen heeft vermengd, niet waar de zee helder en diepblauw is. Bemerk de wolkenschaduwen over het zee-oppervlak! De schaduw wordt zichtbaar, omdat het licht dat in het water dringt en na verstrooiing terugkeert, op die plekken geringer is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XIVa. De zon werpt de schaduw van een zware stapelwolk op de heiige lucht daaronder. Alle bundels schijnen van éénzelfde punt te komen, al zijn ze in werkelijkheid evenwijdig.
PLAAT XIVb. Mijn schaduw valt op een gerimpeld wateroppervlak: ontelbare lichte en donkere stralen gaan van het hoofd uit. De camera werd vlak vóór het oog gehouden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan elders. Het aan de oppervlakte teruggekaatste licht daarentegen is niet verzwakt, en krijgt dus een relatief groter belang. Vandaar dat bij blauwe lucht een wolkenschaduw op zee dikwijls blauwachtig is; de tegenstelling met het omgevende groen kan die kleur nog iets naar purper verschuiven (§ 209, 211, 212). Naast de helderheid van het water is ook de waarnemingsrichting van belang. Bij het baden in zeer helder water ziet u geen schaduwen; bij het baden in licht troebel water ziet u alleen uw eigen schaduw en niet die der
Fig. 159. Het ontstaan der gekleurde randen aan schaduwen in troebel water.
andere baders; bij zeer troebel water ziet u die van alle baders. Merk op hoe de schaduw die een paal over het ietwat troebele water van een singel werpt, alleen goed te zien is als u gaat staan in het vlak Zon-paal, en dus naar de hemelstreek kijkt waar zich de Zon bevindt: dan ziet u de schaduw vrij plotseling in het water opdoemen. Het is hetzelfde verschijnsel dat we al bij mist hebben beschreven. Aan de schaduwen op licht troebel water is er nog iets anders waar te nemen: hun randen zijn gekleurd, de naar ons toegekeerde rand is blauwachtig, de van ons afgekeerde is oranje. Dit verschijnsel is op te merken aan de schaduw van elke paal, van elke brug, van elk schip. Het is een gevolg van de verstrooiing door de ontelbare stofjes die in 't water drijven; daaronder zijn er ook veel zo klein, dat ze bij voorkeur de blauwe stralen verstrooien. Nu ziet men in fig. 159, dat de deeltjes aan onze zijde lichtend gezien worden tegen een donkere achtergrond, zodat zij een blauwachtig licht naar ons oog zullen zenden; terwijl we aan de van ons afgekeerde zijde der schaduw het licht van de bodem zien (of van het verstrooiende water in de buurt), van blauwe stralen beroofd en oranje gekleurd door de niet verlichte deeltjes in de schaduw. Het verschijnsel is dus hetzelfde als de blauwe lucht en de gele ondergaande Zon (§ 172). Het kontrast der twee tegengestelde randkleuringen maakt ons oog bijzonder gevoelig ervoor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderzoek de kleur der randen van allerlei richtingen uit, voor allerlei verschillende gevallen van lichtinval en schaduw. Zeer duidelijk is ook de blauwige kleur van smalle lichtbundels die tussen 't gebladerte dringen, het water bereiken van een heldere sloot in het bos, en een oranje lichtvlek op de bodem maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
217. Lichtaureool om onze schaduw in water (plaat XIVb).
Ik ook zag de fijne middenpuntvliedende lichtspaken
om de schaduw van mijn hoofd in het zonbeschenen water ...
Straalt uit, fijne lichtspaken, van de schaduw van
mijn hoofd, van ieders hoofd, in het zonbeschenen water ...
Walt Whitman, Met de Veerpont naar Brooklyn
(Leaves of Grass).
Dit mooie verschijnsel ziet men het best, als men van op een brug of het dek van een schip naar zijn schaduw kijkt, die ergens op het onrustig klotsende water valt. Men ziet dan hoe duizenden lichte en donkere lijnen van de schaduw van ons hoofd naar alle richtingen uitstralen. Ieder ziet de aureool alleen om zijn eigen hoofd (vgl. § 168)! De stralen convergeren niet nauwkeurig naar éénzelfde punt, maar slechts ongeveer. Op rustig water is er niets van te zien; op water met regelmatige golven, ook niet; mooi wordt het verschijnsel alleen wanneer er aan alle kanten onregelmatige heuveltjes van het wateroppervlak oprijzen. Het water moet een weinig troebel zijn: naarmate men zich verder van de kust verwijdert en meer in volle zee vaart wordt de aureool zwakker.Ga naar voetnoot1) Opvallend is ook, hoe de algemene helderheid in de omgeving van de schaduw toeneemt. Verklaring: elke oneffenheid in het wateroppervlak werpt achter zich een streep van licht of van schaduw; al die strepen zijn evenwijdig aan de lijn Zon - oog. Wij zien ze dus perspektivisch samenkomen in het tegenpunt van de Zon, d.i. in het schaduwbeeld van ons hoofd (§ 191). Soms zijn de strepen zo duidelijk, dat men ze zelfs op vrij grote hoekafstand van het tegenpunt der Zon nog volgen kan. Meestal echter zijn ze nabij het tegenpunt het duidelijkst, omdat onze gezichtsstraal daar over een grote lengte hetzij door helder verlicht water loopt, hetzij door beschaduwd water. De toeneming der algemene lichtsterkte in de nabijheid van het tegenpunt is wellicht daaraan toe te schrijven, dat de verstrooiing der stofdeeltjes in de terugwaartse richting sterker is dan dwars (§ 191). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dergelijke stralenkrans is ook waar te nemen als we ons bevinden in de schaduw van een losse boomkruin, die plekken licht en donker werpt op een effen wateroppervlak. De bundels licht die in de vloeistof dringen geven hetzelfde optische effekt als die welke door onregelmatigheden van het oppervlak ontstonden. Het is interessant, te overwegen dat in werkelijkheid de lichtbundels in het water helemaal niet evenwijdig zijn aan de verbindingslijn Zon-oog, want ze zijn tengevolge van de breking over een bepaalde hoek afgeweken. Maar daar staat nu tegenover dat ons oog de sporen dezer bundels in het water òòk ziet vervormen door de breking, en dus het deel van de bundel dat zich in het water bevindt toch in de verlenging ziet van het deel van de bundel dat in lucht loopt.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
218. De waterlijn op de kiel der schepen.‘Drie omstandigheden dragen er toe bij, de waterlijn op de houten kiel der schepen te verbergen: waar een golf dun is, ziet men er een weinig de kleur van het hout doorheen; waar een golf glad is, weerspiegelt ze een weinig de kleur van het hout; en waar een golf breekt, bedekt haar schuim min of meer de waterlijn.’Ga naar voetnoot2) Men zou echter evengoed kunnen beweren, dat de waterlijn juist door deze zelfde faktoren zichtbaar wordt! Neem aan stilliggende en varende schepen waar, door welke optische verschijnselen wij beoordelen waar het water begint, waar zich dus de waterlijn bevindt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
219. Kleuren van watervallen.Ga naar voetnoot3)Bij watervallen ziet men bij goede belichting dikwijls zeer mooi de groene kleur van het water dat over de rotsen glijdt. Merkwaardig is nu, dat de rotsen die hier en daar uitsteken, en die eigenlijk zwart of grauw zijn, een roodachtige tint schijnen te vertonen; het is voor de hand liggend dit als een tegenstellingskleur te verklaren (§ 95). Het verschijnsel is het duidelijkst daar, waar het water wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schuimt en spat. Nu weet men dat in 't laboratorium tegenstellingskleuren altijd sterker optreden als men de grenzen tussen de velden onduidelijk maakt; om ons geval na te bootsen, kan men b.v. een reepje grijs papier op groene achtergrond leggen, met een blaadje dun zijdepapier erover, en ziet dan de tegenstellingskleur die het grijs krijgt zeer fraai doorschemeren (‘Florkontrast’). Het schijnt niet onmogelijk dat in de natuur de lichte waternevel een dergelijke rol speelt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
220. De kleur der groene bladeren.Bomen, weiden, akkers zowel als de afzonderlijke blaadjes vertonen ons een weelde van groene tinten in eindeloze verscheidenheid. Om regelmaat te vinden in de rijkdom van verschijnselen onderzoeken we vooreerst één blad van een ‘gemiddelde’ boom (eik, iep, groene beuk), en leren daardoor begrijpen hoe de kleurpartijen in het landschap ontstaan. Een blad aan een boomkruin is meestal veel sterker belicht aan de éne dan aan de andere zijde; en nu komt het er erg op aan, of we de rechtstreeks verlichte zijde bekijken of de achterkant. In het eerste geval is het licht dat het blad ons toezendt voor een gedeelte aan de oppervlakte weerspiegeld, zodat de tint lichter maar grijzer wordt. Daarenboven mengt zich bij opvallend licht iets blauwachtigs, bij doorvallend licht iets geelachtigs bij het groen. Dat herinnert aan onze waarnemingen over lichtverstrooiing (§ 173)! Inderdaad spelen zich bij een blad, ook al is het nog geen millimeter dik, alle processen van terugkaatsing, absorptie en verstrooiing op dezelfde wijze af als in een oceaan van honderden meters diepte. De absorptie wordt hier teweeggebracht door de bladgroenkorrels, de verstrooiing geschiedt wellicht tegen de talloze korreltjes van allerlei aard waar de celinhoud zo rijk aan is, of ook tegen de oneffenheden van het bladoppervlak. Bijzonder bekoorlijk is het smaragdgroen van goed verlicht gras, gezien van uit de schaduw en tegen een donkere achtergrond (fig. 160a). Het is letterlijk alsof elk blaadje inwendig gloeide in groene gloed. Het overvloedige zijdelings invallende licht wordt door de miljoenen korreltjes verstrooid, zodat het blaadje een stroom van zijdelings licht naar ons oog werpt. Het verschil in kleur tussen een grasveld bij doorvallend licht en bij opvallend licht is onmiddellijk waar te nemen als men post vat in een weiland, en afwisselend naar de Zon toe en van de Zon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
af kijkt. Met dit verschil komt overeen: het aan schilders welbekende onderscheid tussen het groen van Willem Maris in zijn tegenlichtlandschappen; en het groen van Mauve, die zich bij voorkeur van de Zon afwendt. Belichting door de Zon en door de blauwe lucht verschillen daardoor, dat de Zon sterker licht geeft, maar licht dat meer plaatselijkFig. 160. Groene bladeren bij verschillende belichtingsomstandigheden.
weerspiegeld wordt, zodat het blad vlekkerig gaat lijken. Weerspiegelt het blad de zonnestralen ongeveer onder de spiegelhoek, dan nadert de kleur meer en meer tot heldergrijs of wit. Als de Zon zeer laag staat en het gehele landschap met dieprood licht overstroomt, verliest het gebladerte der bomen zijn frisse groene tint en wordt vaal: er zijn bijna geen groene stralen meer in de lichtbron, die door de bladeren terugverstrooid kunnen worden. Onder- en bovenkant van de bladeren verschillen van tint, ook al zou de de belichting dezelfde zijn. De bovenkant is gladder, dus beter spiegelend, dus meer vlekkerig. De onderkant is doffer en bleker, vertoont meer huidmondjes, de cellen liggen veel losser en er zijn tussenruimten die met lucht gevuld zijn en het licht terugkaatsen eer het in de diepte van het blad is doorgedron- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen (§ 224). Meestal is de bovenkant ook de verlichte kant. Beproef welke kleurverschillen optreden als we een blad van de boom 180o draaien, terwijl de belichting enz. gelijkblijft! - Zodra de wind ietwat sterk wordt, zien alle bomen er aan de lichtkant vlekkerig uit, over 't geheel bleker van tint dan gewoonlijk: dan worden de bladeren in alle richtingen gedraaid, we zien er evenveel van de onder- als van de bovenzijde. Jonge blaadjes zijn frisser, lichter van kleur dan oude; dat verschil neemt geleidelijk af in de loop van de zomer. De bladeren aan de buitenkant van de kroon zijn anders dan die binnenin: ‘lichtbladeren’ - ‘schaduwbladeren’. Grootte, dikte, beharing, maar ook kleur verschillen. De ‘waterscheuten’ aan de voet van de boom en hier en daar langs de stam hebben meestal een zeer lichte kleur. Tenslotte speelt de achtergrond een belangrijke rol! Plaats u onder een boom en bekijk de kruin: dezelfde bladeren die men nu sappig groen ziet stralen tegen de achtergrond van andere bomen, veranderen in zwarte silhouetten zodra men zich iets verplaatst en ze tegen de lucht bekijkt. Het effekt hangt af van de verhouding van de helderheid van het blad tot de helderheid van de luchtachtergrond, en is dus zwak, als het blad van opzij verlicht wordt door de Zon (fig. 160b); en het sterkst, wanneer het blad slechts hemelstraling ontvangt, en wel van uit een beperkte ruimtehoek, zoals meestal het geval is als een boom door andere omgeven is (fig. 160 c) of bij de eenzijdige belichting der schemering. Het verschil tussen het gewone groen en het zwarte silhouet is dan zo sterk, dat men nauwelijks aan gezichtsbegoocheling kan geloven. En toch is dit niets anders dan tegenstelling: de heldere hemel is zo ongelofelijk veel helderder dan de aardse voorwerpen!
Nog nauwlijks is het groen
der boomen groene, en even
zijn, toppewaarts, alleen
de takken groen gebleven;
al 't ander zwarter wordt
en zwarter: boomen net,
van zwarte zijde zijn 't,
op blauw satijn gezet.
In 't heerlijk zonnenveld,
dat donker wordt omhooge,
en langzaam donkerder
en dieper, staan ten tooge,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschreven, zwart op goud,
een bende reuzen groot:
het eindloos boomenvolk
in 't eindloos avondrood.
G. Gezelle, Rijmsnoer, X (Avondrood).
De groene boomen schijnen zwart,
en in 't verborgen
trilt hoop op morgen.
R. de Clercq, Nagelaten Gedichten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
221. De plantengroei in het landschap.Ga naar voetnoot1)De afzonderlijke bomen. - Van alle bestanddelen van het landschap zijn het vrijwel alleen de bomen die, bij zijdelingse belichting, de wondermooie tegenstelling vertonen tussen de zonbeschenen en de beschaduwde helft; daardoor zien wij ze als lichamelijke dingen, die ons telkens weer ‘de indruk geven, dat de ruimte met haar drie afmetingen een zichtbare werkelijkheid is.’ Deze tegenstelling wordt verzacht door de ronding der boomkruinen, maar weer verlevendigd door de tegenstelling van de kleurtint. Bomen in tegenlicht tekenen zich donker af tegen de verre achtergrond, waarvan zij voor ons gevoel de afstand, de verwijderdheid sterker doen uitkomen; dit is zowel te wijten aan de stereoskopische werking als aan het verschil van kleurtoon. Vandaar bijvoorbeeld dat zo menige stereoskoopplaat, zo menig schilderij van de streek der Oisterwijkse vennen een boom op de voorgrond heeft. Het is een effekt, enigszins vergelijkbaar met dat van een landschap, gezien door een open raam of van onder de welving van een poort. Gezien van onder het geboomte onzer lanen, lijken de gebouwen in de stad groter en statiger. De tegenstelling met de achtergrond wordt het felst, als de boom zich tegen de oranje gloed van de avondhemel aftekent. Een fantastisch vervormde jeneverbesstruik op een eenzame zandrug, een plechtige sparreboom hebben zulke dichte naalden, dat zij een zwart, scherp omlijnd silhouet vertonen. De andere bomen zijn meer open; het ijlst zijn de ranke arabesken van de berkeboom, die juist bij dit tegenlicht een verrukkelijk kleurkontrast met de lucht vertoont. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eind Februari, als er zon is, op een ochtend, zal ik je de kleur der berketwijgen tegen de azuren hemel laten zien. Alle ranke takjes schijnen te gloeien van een purper vuur, en de lucht blikt je met een wondere tederheid aan, dwars door die tengere gloed. Wacht, kijk goed, en ga slechts weg als je begrepen hebt. Men doet er zo'n voorraad geluk van op, dat men tot de volgende winter wachten kan op het weer verschijnen van dit lichtwonder. Het woud. - Van dichtbij gezien en in tegenlicht, vertoont het woud wel een zeer grillige kantlijn; maar het is toch weer te doorzichtig en te wisselend belicht om krachtig en massief te werken. Het vormt een beter geheel op iets grotere afstand, als de kruinen in 't volle zonlicht groen en goud stralen tegen een achtergrond van blauwende heuvels; of als groepen zonbeschenen loofhout zich tegen hoog en donker sparrebos aftekenen. In de verte tenslotte is het bos voor onze vlakke landen vergelijkbaar met een golvende heuvelrij; het is tenminste even donker van tint, en kleurt zich dus even mooi wazig blauw door de verstrooiing van de dampkring; het rangschikt zich in opeenvolgende rijen, die zich door het luchtperspektief van elkaar onderscheiden (§ 91). Het landschap binnen in het bos is enig in zijn soort, doordat het noch horizonlijn noch kantlijn bevat. In de lente zien we aan alle kanten boven ons de groene blaadjes, stralend in geelgroen doorvallend licht. In de zomer rust het oog hier uit van de vermoeiende blakering der witte lucht, die de blik afschrikte, doordat het nu weer vrij en naar alle richtingen van de ruimte om zich heen kan zien. 's Middags komt het meeste licht in het bos stromen, omdat de hoogstaande Zon dan tussen de kruinen door kan schijnen. Het spel van licht en schaduw is in elk vlak weer anders; de bekoring ervan verdwijnt, zodra wij ons oog op een bepaalde afstand fixeren; en het verschijnt juist dàn weer, als wij er niet bewust naar zoeken, en onze omgeving ongedwongen en spontaan op ons laten inwerken. In de herfstochtend dringen de zonnestralen hier en daar tussen de stammen, en men ziet hun weg zich aftekenen in de licht heiige lucht, vooral als men in een richting kijkt in de buurt van de zon (§ 183): zo wordt de bekoring van het luchtperspektief in onze onmiddellijke nabijheid gebracht. De bloemen. - De heide is vrijwel de enige onzer bloemen die uitgestrekte oppervlakken bedekt. Als ze in Augustus bloeit, ontstaat er een merkwaardig kleurenakkoord van de purperen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XV.
Een heideveldje, gezien in de richting van de zon af en naar de zon toe; dit laatste is in de grote, vertikaal opgestelde spiegel waar te nemen. Een grasveld met sporen van de snijmachine. De lichte en donkere banden verdwijnen als men loodrecht daarop kijkt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aarde met de diepblauwe hemel, dat sommigen niet mooi vinden, maar dat voor anderen in het vele licht der vrije natuur juist een zeer bijzondere stemming medebrengt. Een grijs wolkendek verzacht de kleurenharmonie, maar doet ook tegenstellingen van licht en schaduw verloren gaan. De bloeiende vruchtbomen danken hun pracht voor een groot gedeelte aan de geringe ontwikkeling der bladeren in dit jaargetijde. Tegen de blauwe lucht komen het wit en teerbleek rose slechts tot hun recht, wanneer de Zon er fel op schijnt; anders moet men ze zien van op een hoge dijk, tegen de achtergrond der weilanden. Enig is de felle kleur der Nederlandse bloembollenvelden in de lente; met hun meetkundige strakke begrenzingen geven ze iets zeer bijzonders aan het landschap. Het weiland. - Een effen vlak van éénzelfde kleur, de indruk teweegbrengend van vereffening en wijde ruimte; en toch in bijzonderheidjes oneffen genoeg om iets veerkrachtigs, molligs te suggereren. Waarom zou anders de indruk zo typisch verschillen van die ener zandvlakte? Op afstand loopt de groene kleur in blauwgroen over, en nog verder nadert zij meer en meer tot het atmosferische blauw der lucht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
222. Schaduwen en donkere partijen.Kijk om u heen, en zoek waar er donkere partijen in het landschap zijn!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderzoek stelselmatig de kleuren van de schaduwen! ‘Alle gewone schaduwen moeten een of andere kleur hebben, nooit zwart, noch ongeveer zwart. Ze zijn klaarblijkelijk altijd van lichtende aard.... Het is een feit, dat de schaduwen net zo goed kleuren zijn als de lichte partijen’ (Ruskin). Waar de Zon schijnt, geven haar felle, geelachtige stralen de doorslag tegenover de straling van de hemel; maar waar er schaduw is, valt alleen licht van de blauwe of grijze lucht. De schaduwen zijn dus in 't algemeen blauwachtiger dan de omgeving, en dit verschil lijkt nog sterker uitgesproken door de tegenstelling. ‘Ik zie van uit mijn raam de schaduw der mensen die in de Zon wandelen aan het zeestrand; het zand is uit zichzelf violet, maar het wordt verguld door de Zon; de schaduw van die mensen is zo violet, dat de grond geel lijkt’ (Delacroix)
Is de zon half achter wolken verborgen, dan ziet men de schaduwen waziger worden. Is ze helemaal verdwenen, dan zijn er geen slagschaduwen meer, maar er zijn nog altijd donkerder en helderder partijen. ‘Let in de straten bij avondschemering en betrokken lucht op het gelaat der mannen en vrouwen, hoeveel liefelijkheid en zachtheid erover ligt gespreid.’Ga naar voetnoot1) Deze opmerking heeft mij meer dan eens verzoend met een troosteloze, grijsgrauwe dag! Zeer scherpe slagschaduwen krijgt men 's avonds bij het licht ener booglamp, die bijna puntvormig is, en alle andere lichtbronnen in haar buurt overheerst; de gezichten krijgen een oudachtig voorkomen, doordat de rimpels overdreven duidelijk worden. Tussen de scherpe schaduwen van de Zon en het alzijdige, diffuse licht van de bewolkte lucht zijn er allerlei overgangen. Een open plek in het bos bijvoorbeeld wordt door een beperkt stuk van de hemel verlicht, dat groter of kleiner kan zijn, en al naar gelang daarvan andere effekten teweeg brengt. In vlak of zacht golvend land doen de schaduwen het relief slechts dàn uitkomen, wanneer de Zon zeer laag staat. Haar stralen vallen dan bijna rakelings over het terrein, en veroorzaken zeer bijzondere wisselingen van licht en schaduw. Op kleine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schaal maar in overdreven sterke mate kan men dit zien aan een oneffen zandvlakte omstreeks het ogenblik van de zonsondergang: ieder keitje, iedere oneffenheid werpt een lange schaduw, het terrein ziet er uit als was het een foto van een maanlandschap en maakt een geheel onwerkelijke indruk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
223. De belichting van een landschap, gezien van de Zon af en naar de Zon toe.Bijna aan elk landschap is er een opvallend verschil in tint en struktuur waar te nemen, naarmate we in de richting van de Zon of in de tegenovergestelde kijken. 't Gehele voorkomen van de natuur verandert! Gebruik een spiegeltje, om het landschap in twee verschillende waarnemingsrichtingen tegelijk te kunnen zien (Plaat XV).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enz. enz. enz. Een onuitputtelijke gelegenheid tot waarnemen! Altijd de verklaring zoeken door afwisselend globaal en individueel te observeren! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
224. Invloed van vochtigheid op de tinten.‘Het is waar dat de nevelige dampkring alle voorwerpen verduistert, maar het is ook waar dat de natuur, niet willend dat onze ogen zonder genot zouden zijn, een rijke vergoeding heeft verschaft voor deze beschaduwing van de tinten: bij vochtige lucht worden zij levendiger. Elke kleur, vochtig, is tweemaal zo schitterend als droog; en wanneer de verten verduisterd worden door mist, de heldere kleuren van de hemel verdwijnen en de zonneschijnglansen van de aarde, dan neemt de vóórgrond zijn liefelijkste tinten aan, het gras en het gebladerte herleven in hun verzadigd groen, en elke zonverbrande rots ontgloeit tot een agaat.’ Verklaring: de vochtigheid zonder meer kan die verlevendiging van de kleur niet verklaren; maar zodra een dun waterhuidje de voorwerpen bedekt, is hun oppervlak daardoor gladder geworden, ze verstrooien niet meer het witte licht naar alle kanten, de eigen tint gaat dus overheersen en wordt verzadigder.
Door de regen verandert de kleur van de grond geheel. De straatkeien gaan spiegelen, des te meer naarmate ze verder van ons verwijderd zijn en onze blik hen minder steil treft; het is verrassend hoe niet alleen asfalt, maar ook een zeer hobbelige klinkerweg onder grote hoeken voortreffelijk terugkaatsen. Het zand, de aarde, de grintwegen krijgen een donkerder en warmer kleurGa naar voetnoot1); de eerste regendruppels reeds tekenen zich elk afzonderlijk als donkere vlekken af. Hoe komt dat? - Het water dringt overal in de tussenruimten tussen de zandkorrels. Een lichtstraal, die anders al in de bovenste lagen terugverstrooid zou zijn, kan nu veel dieper indringen eer hij teruggezonden wordt naar ons oog; op die langere weg wordt hij grotendeels opgeslorpt. Een plasje water op een asfaltweg vertoont in mooie schakering van tinten:
Groenwieren in een sloot vormen een donkergroene, draderige massa; een gedeelte dat boven het water uitsteekt ziet er veel bleker groen uit, omdat er nu overal lucht tussen de draden is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekomen. Dompel echter die bleker gedeelten onder water, schud ze, druk er op: er komen luchtbellen uit, en tevens worden ze donkerder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
225. De mens in het landschap.‘Ik zie uit mijn raam een man aan de vloer van de gaanderij werken, naakt tot aan het middel. Als ik zijn kleur vergelijk met die van de buitenmuur, merk ik op hoezeer de halftinten van het vlees gekleurd zijn vergeleken met die van de levenloze stof. Hetzelfde heb ik gisteren op de Place St. Sulpice opgemerkt, waar een kwajongen op een der standbeelden van de fontein geklauterd was, in 't zonlicht. Mat oranje voor het vlees, het felste violet voor de schaduwovergangen, en gouden reflexen in de schaduwen die naar de grond toe gekeerd zijn. Oranje en violet overheersten afwisselend of mengden zich dooreen. De gouden tint had iets groens. Het vlees heeft zijn ware kleur slechts in de Zon en de open lucht. Laat een man zijn hoofd uit het raam steken: hij is helemaal anders dan binnenshuis. Vandaar de dwaasheid der atelierstudie, waar men zijn best doet om die vervalste kleur weer te geven.’ (Delacroix, Journal). |
|