I
EEN man kwam op de drempel van zijn huisdeur staan om het draaiorgel beter te hooren. Hij zag, hoe de kinderen van de scholen aan het Domplein en Achter Sint Pieter door de muziek waren aangelokt, maar werd opgeschrikt door den orgelman met het centenbakje. Toen hij naar zijn vestzak tastte, merkte hij, dat hij pas half was aangekleed. Het draaiorgel reed al verder. Hij hoorde het gefluit van een slagersjongen, die plotseling haast had. Zijn huis leek hem opeens veel triestiger en hij maakte zich klaar voor een wandeling.
In het Hieronymusplantsoen wees alles erop, dat het lente werd. Hij dacht aan het landschap, dat op het draaiorgel geschilderd stond. Daarna ging hij langs Lepelenburg en Servaasbolwerk naar Manenborch. Hij voelde zijn ulster als een stuk winter, waarin hij gevangen was. Het klokkenspel van de Klaastoren klonk vreemd door de morgennevel heen. Het werd al zonniger.