De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
VoorwoordMet dit derde deel is ‘De Vlaamsche Vertelselschat’ volledig, althans de eerste verzameling van de door mij uit den volksmond opgeteekende sprookjes. Ik wil niet terugkomen op wat in de inleiding van deel I is gezegd, al onderging de daar aangegeven sprookjesindeeling enkele kleine wijzigingen. De typenlijst aan het slot van dit deel zal den lezer desaangaande inlichten. Ik had gemeend, met deze verzameling reeds een vijfhonderd sprookjes van eigen bodem te kunnen brengen, vijfhonderd volksthema's die, van vóór eeuwen, den frisschen adem van het Verleden hebben bewaard en getuigen van de primitiefste wijze van denken, voelen en zien van onze Vlaamsche menschen, vijfhonderd sprookjes van geslacht tot geslacht overgeleverd en heden nog levend, buiten tijd en maatschappij, in de ziel van een enkeling. Het materiaal was daartoe ruimschoots voorhanden. Ik had daarbij een voorliefde voor dat traditioneel getal van vijfhonderd. De Oostersche kooplieden, hunkerend naar schatten en macht, ondernamen steeds ten getale van vijfhonderd hun fabuleuse tochten; er waren altijd vijfhonderd blinden en vijfhonderd dieven; de olifanten, de herten, de apen, de pauwen, zij ook trokken met vijfhonderden opGa naar voetnoot(1). Bij het verrijken mijner verzameling had ik echter mee- en tegenslag: meeslag in dezen zin dat, waar in den aanvang de dokumentatie moeilijk ging, zij op 't laatst als vanzelf naar mij toestroomde; tegenslag, omdat ik me verplicht zag aan later verzamelde, meer uitgebreide lezingen een voorrang te geven, zoodat de dierensprookjes hier achterwege blijven. Zij zullen in een afzonderlijk boekdeel verschijnen. | |
[pagina 8]
| |
Op iets dient de bijzondere aandacht van den lezer gevestigd: van meerdere sprookjes brengt deze verzameling alleen het Germaansch type, omdat ik dit alleen levend onder de laagste volksklassen vond. Dit is het geval o.a. met de thema's van Blauwbaard en De gelaarsde Kat. Ik weet het wel, andere typen van deze sprookjes zijn in Vlaanderen verspreid, eerst en vooral als geschreven versies en dan verder, mondeling, onder de begoede burgerij. De sprookjes van Perrault waren, van de 18e eeuw af, de geliefkoosde lektuur in de Vlaamsche school, maar aan den Vlaamschen haard vertelde men Het rood Kasteel in de plaats van Blauwbaard en Van Pelgrim en Korenbloem in de plaats van De gelaarsde Kat. Ik hoop dat de Vlaamsche Vertelselschat bruikbaar materiaal zal brengen voor de vergelijkende Folklore. Meer mag wellicht niet gehoopt. Nochtans, wat eens Vlaamsch volksgoed was, zou, wanneer het terug volksgoed moest kunnen worden, ons volk terugbrengen tot de bronnen van 't eigen wezen. Waar zoovele pogingen onmachtig bleken te zijn, zou het sprookje, daarbij, liefde aankweeken voor den geboortegrond en, het oor scherpend voor de mooiheid van het volksverhaal, het zuiver gevoel der volkspoëzie in hoofd en hart doen heropbloeïen. Erkentelijk blijf ik, intusschen, aan mijn talrijke vertellers. Enkele onder hen waren wondere menschen. 't Spijt mij thans met een eenvoudig ‘ik dank u wel’ van hen te moeten scheiden. Wellicht vind ik wel eens de gelegenheid om wat over hun leven te vertellen. Hier mag ik, ten slotte, mijn goede medewerkster van alle dagen niet vergeten. Zij zantte mee en hielp het verzamelde materiaal rangschikken en vergelijken. Zij had aan elke vondst evenveel genoegen als ikzelf. Zij las mijn proeven en stelde de vergelijkende typenlijst op. Aan haar wordt, bij de verschijning van het derde deel, de complete Vertelselschat opgedragen. V.d.M |
|