| |
| |
| |
Verdeel en heers
Als ik de deur opendoe staat ze op de stoep. Anna, de vrouw van Ton. Wat had ik verwacht? Ik weet het niet meer als ik haar eenmaal heb gezien maar zeker iets anders. Harder en scherper. Via Ton heb ik het beeld gekregen van een verwijtenmakende vrouw met wie hij niet zoveel gemeenschappelijk had. Omdat hij dat beeld zo liet of omdat ik het zelf wou geloven? Alles had ik verwacht maar niet dit ronde kindergezicht met zachte hondeogen en de verlegen stem. Ik had me schrap gezet, klaar om verwijten af te weren, me te verdedigen. Maar ze valt me niet aan, zegt alleen zacht ik ben Anna, mag ik binnenkomen?
Wil je koffie? vraag ik, onhandig, verlegen om andere woorden, en sta te rommelen in de keuken terwijl ze op mijn bed zit en om zich heen kijkt en een papieren zakdoekje vermoordt tussen onrustige vingers. Sorry, zegt ze als ze bijna haar kopje omgooit, ik ben ontzettend gespannen, er is zoveel gebeurd de laatste tijd dat ik nog niet heb verwerkt. Ja, zeg ik en we zuchten tegelijkertijd.
Wat een idiote manier om kennis te maken, zeg ik. Ik weet al zolang van je, al bijna een half jaar, en ik heb me je toch heel anders voorgesteld. Een half jaar? vraagt Anna verschrikt. Ik tel terug, nee, zeg ik, vijf maanden, maar dat wist je toch, dat heeft Ton je toch verteld? Ik wist niks, zegt Anna, tot ik je brieven vond in zijn tas. Helemaal niets, zeg ik, dat kan niet, dat bestaat niet, en ik denk koortsachtig terug aan alle gebeurtenissen waaruit voor mij bleek dat ze het wel wist. Al die keren dat hij pas om vier uur naar huis ging? Toen zei hij dat hij bij Harmen was blijven napraten, zegt Anna, na de vergadering, dat doet hij wel vaker. En af en toe vond ik het ook wel onwaarschijnlijk maar ik vond het zo kinderachtig om hem te gaan kontroleren. En die keer dat hij in slaap was gevallen en helemaal niet thuis is gekomen? Toen zei hij dat hij op een verjaardagsfeestje in een stoel in slaap was gevallen en dat ze hem hadden laten slapen, dat was zo'n onwaarschijnlijk verhaal dat het niet in me opkwam dat hij dat had verzonnen. En de paas- | |
| |
dagen in Parijs dan, zeg ik. Ze is wit en haar handen trillen. Anna. Ik wist helemaal niet dat hij in Parijs is geweest, zegt ze. We zwijgen. Gedachten tollen in mijn hoofd. Godallemachtig, zeg ik, hij heeft ons alletwee belazerd. Anna, geloof je me als ik zeg dat ik al die tijd heb gedacht dat je het wist, en dat je het goed vond als je er maar niet te veel van merkte? Ik geloof je wel, zegt ze. Het is de eerste keer niet dat hij een vriendin had en het me niet vertelde. Hij heeft er in Joegoslavië meteen nog een paar opgebiecht waar ik niets van wist. Maar ik had geen idee dat het al zo ver was gegaan tussen jullie. Die vorige keren, toen hield hij er mee op als het te ver ging, maar toen ik jouw brieven las, ik dacht dat ik door de grond ging, ik dacht dat de bodem uit mijn bestaan viel. En nou hoor ik van jou dat hij me nog niet eens de helft heeft verteld van wat er echt is gebeurd. Vertel nu
alles maar, ik wil nu alles weten, zegt ze. Hij was van plan om apart te gaan wonen. Nee, zegt ze, dat geloof ik niet. Ton apart wonen? Hij kan geen dag voor zichzelf zorgen. En had hij gedacht dat ik in mijn eentje verder de kinderen wel zou doen?
Hij was van plan om zijn studeerkamer aan te houden. Ze lacht cynies, gekwetst. En dacht hij dat ik dat zomaar zou pikken? Ik laat haar de brief lezen. Ze schudt haar hoofd, ongelovig. Hij liegt tegen je, zegt ze. Ik geloof er geen steek van, Ton is helemaal niet in staat om alleen te wonen. Dat is nieuws voor mij en nu komt een heel ander beeld naar voren dan Ton me altijd heeft voorgespiegeld. Niet Anna die zo afhankelijk was van hem, en daarom een reden waarom hij niet weg durfde te gaan. Ton is afhankelijk van haar.
Heb je hem ooit eten zien koken, vraagt Anna. Nee, zeg ik. En vertel haar van het beeld dat ik had, Ton slapend op zijn eigen kamer ...
Er staat geen bed in zijn studeerkamer, zegt ze. We slapen nog steeds samen, en ik heb er niets van gemerkt al die tijd, ik bedoel, als hij 's avonds laat thuiskwam en hij wou nog vrijen ... Potent is hij wel in ieder geval, zo van het ene bed in het andere, zegt ze schamper. Ik ben verbijsterd. Hoe kan iemand dat, zo'n dubbelleven. Hoe kan iemand dat vijf maanden lang geheim houden, naar twee kanten tegelijk.
En 1 mei, zeg ik. Nog steeds vallen me nieuwe incidenten in. Ik had met hem afgesproken op 1 mei in Frascati en toen zag ik hem staan naast een paar mensen, was jij dat ... Ja, zegt ze, dat weet ik
| |
| |
nog goed, toen kwam er een vreemde meid op hem af en die zei wacht even, ik moet even naar de plee, ik kom er zo aan, en ik vroeg aan hem wat heb jij er mee te maken dat die meid moet plassen en toen werd hij rood en had opeens vreselijke haast om ergens anders naar toe te gaan, dat moet jij geweest zijn. Ik dacht dat het iemand was van vroeger. En tegen mij zei hij dat jij je niet lekker voelde en dat hij daarom opeens weg was, zeg ik.
Wat een waanzin, zegt ze. Het had wel tien keer uit kunnen komen. En nou begrijp ik zijn gedrag in Joegoslavië beter. Hij was zo grillig, zat overal ruzie over te maken, op de kinderen te vitten, alsof hij een breuk uit wou lokken. En toen ik er niet op inging - dat ik die brieven heb gevonden aan het eind van de vakantie, dat was vast geen toeval. Als hij echt niet had gewild dat ik ze zou vinden dan had hij ze beter verstopt. Hij durfde gewoon geen beslissing te nemen, hij hoopte zeker dat ik dat wel zou doen als ik die brieven vond, dat ik weg zou gaan, of van hem zou eisen dat hij jou zou laten schieten.
Wat een lafaard, zeg ik.
Wat een kind eigenlijk, zegt Anna.
We kijken elkaar aan. Bijna vriendinnen in deze ellende. Anna, zeg ik, wat er ook gebeurt, ik zal niet tegen je liegen. Ik ook niet tegen jou, zegt ze verslagen. Ik had gewild dat ik je kon haten maar het lukt me niet, zegt ze. Maar ik ben ook niet van plan dit allemaal maar te aksepteren. Hij moet maar een paar weken het huis uit. Ik kan nu niet nadenken. Alles duizelt me. Jij hebt al maanden de tijd gehad om er aan te wennen dat ik besta. Maar ik hoor het deze week allemaal voor het eerst.
Dat is goed, zeg ik, en Anna, ik beloof dat ik hem niet zal zien, ondertussen. Dat hij niet naar mij toe kan komen rennen omdat jij hem nu de deur uitzet. Is dat oké? Ze knikt. We moeten maar kontakt houden met elkaar. Nog eens praten als ik een beetje ben uitgerust, zegt ze. Ik kan nou geen verstandig woord meer uitbrengen. Ik ga nu naar huis om hem te zeggen dat hij voorlopig maar ergens anders naar toe moet gaan. Dat ik nog moet bekijken of ik ooit nog met hem door wil, na dit alles.
Maar uiteraard loopt alles anders. Als Anna opbelt de volgende dag vertelt ze dat ze Ton thuis aantrof met een hevige angina en meer dan 40 graden koorts, dat de dokter er bij is geweest en dat
| |
| |
hij nu een penicillinekuur heeft en op geen enkele voorwaarde het huis uit mag.
Jeuk aan m'n kut, net als na David. Psychies, denk ik, te symbolies om weer hetzelfde te hebben. Maar als ik me laat nakijken op de Groenburgwal is het toch gewoon trich. Ik krijg pillen mee voor Ton. Ik wil nog een pakje pillen, zeg ik, voor zijn vrouw. Die moet maar naar haar eigen arts, zegt de zak die hier als autoriteit rondloopt. Wat een onzin, zeg ik, dat weet je met dit soort dingen altijd, dat het per definitie gaat om meer dan twee mensen. En als mevrouw dan ook nog andere mensen besmet heeft dan moeten die ook nog pillen van ons hebben en zo blijven we aan de gang. Anna, denk ik, met andere mensen? Ik lach. Bestaat niet, zeg ik. Er zijn er wel meer die dat zeggen, zegt de arts. En ik leg hem uit hoe de zaken staan, hoe rot het voor haar allemaal al is, en dat ze nu toch niet als straf ook nog eens in de wachtkamer hoeft te gaan zitten ... De man is onvermurwbaar maar de verpleegster heeft achter zijn rug naar me geknipoogd en als ik de deur uit ga geeft ze me nog een pakje. Tegen niemand zeggen, fluistert ze, anders staat er hier straks zo een rij.
Twee weken niet neuken, geen van drieën, dat is tenminste een heel rustig idee. Met Anna spreek ik af bij het Centraal Station, halverwege mijn en haar huis. Overhandig haar de pillen. Ga nog even mee koffie drinken, zegt ze, dit is ook idioot, zo op de brug. Een vrolijke tweede ontmoeting. Vriendin overrijkt echtgenote pillen tegen geslachtsziekte.
Hoe gaat het met Ton, vraag ik. Met de angina beter, zegt ze. Maar hij is erg overstuur, heeft gehuild toen hij merkte hoe erg ik het vond, al dat bedrog van de laatste maanden. Ik denk dat hij bang is dat hij me kwijt raakt. En jou. Ik merk wel dat hij ook veel om jou geeft, zegt ze, terwijl ze wat triest in haar koffie roert. Hij heeft het nog nooit zo ver laten komen.
Je moet over een paar dagen maar eens langskomen bij ons, zegt ze. Want hij is nou ziek, en ik zie hem tenslotte ook. Dan zie je het huis ook eens. Of heb je het al gezien, vraagt ze opeens onzeker. Ja sorry hoor, maar ik hoor nog elke dag nieuwe dingen die ik niet wist. Nee, zeg ik, ik ben nog nooit in jullie huis geweest, ik wou niet.
| |
| |
Ga niet, zegt Bahasj als ze ziet hoe ik zenuwachtig sta te draaien de dag dat ik naar ze toe zal gaan. Ik zie er als een berg tegenop. Op bezoek bij het echtpaar. Een optimistiese brief van Ton heeft me niet kunnen overtuigen. Zijn juichende: alles wordt nu anders, en: ik ben zo rijk met twee van zulke geweldige vrouwen. Ik zie me daar al zitten konverseren met Ton met een kopje thee in mijn hand terwijl Anna ongelukkig toe zit te kijken in de andere stoel. Jezus. Ton de huisvader-echtgenoot, is dat wel dezelfde Ton als die van Parijs en lopen langs de Amstel. Het moet, zeg ik somber, ik ontkom er niet aan.
We drinken thee. Het is niet gemakkelijk om met z'n drieën konversatiestof te vinden. Ton kucht zenuwachtig. Midden in de kamer staat hun jongste dochter, van vijf, met grote bruine ogen naar me te staren. Geeft geen kik als ik haar vraag hoe ze heet hoewel ik dat allang weet. Staart. Laat je mooie tekening eens zien, zegt Ton. Nee, zegt ze, koel en beslist. En staart. Wat je gelijk hebt meid, denk ik. Vreemde tantes die met je pa komen vrijen, niet te vertrouwen.
Ik ga een ommetje met haar fietsen, zegt Anna nerveus. Ik loop door het huis, met Ton. De echtelijke slaapkamer met het tafeltje waar Anna aan werkt. Ton wil me tegen zich aan trekken op het bed. Nee, zeg ik, en loop door. Ton's studeerkamer, groot bureau, boeken. Tienerkamer van de oudste dochter, kleuterkamer van de jongste. Funktionele meubels, veel rood en groen, kindertekeningen tegen de muren geprikt en Petje heeft achter de bank een grote kat op het behang getekend.
Je gelooft het nog niet hè, zegt Ton als ik tegen hem aan op de bank zit, dat alles nu anders kan worden. Nee, zeg ik, ik geloof het niet, en dan komen Anna en Petje al weer binnen stommelen, Anna verward met rode wangen en door elkaar gewaaide haren zegt sorry, ik had langer weg willen blijven maar ik kon er niet meer tegen, ik zag jullie steeds maar samen op de bank zitten, ik kan er nog niet aan wennen. Wil je nog thee? vraagt ze, maar ik bedank, zeg dat ik naar huis ga. Ton zwaait naar me als ik op de bushalte sta.
Je had best kunnen blijven eten, zegt hij als hij me 's avonds opbelt. Anna had nog ekstra eten voor je gekocht.
| |
| |
Het eerste grote kongres van alle praatgroepvrouwen, en van de vrouwen die wel eens willen zien wat dat nou allemaal is. Maanden voorbereiding, werkgroepen over moederschap, uiterlijk, seks, getrouwd of ongetrouwd zijn. Ik wil natuurlijk overal in, maar ik kies voor wat me op dat moment het meest na staat. De werkgroep Verdeel en Heers, over driehoeksverhoudingen.
Een stuk of tien vrouwen. De helft zit in de positie van de echtgenote. De andere helft in die van de ‘andere vrouw’. Eén vrouw heeft naast haar man een vriend. Een andere vrouw is zowel echtgenote als vriendin. Sara en Willemien delen dezelfde man. Had jij Anna niet mee kunnen nemen. Nee, zeg ik, ik geloof niet dat ze iets van feminisme wil weten.
We zijn elkaars rivalen volgens de traditie, maar als we hier zo zitten voelen we dat niet. Wat is het toch vreemd, zeggen we, dat het zo vaak voorkomt, een man in het midden, een vrouw aan elke kant. En alletwee de vrouwen ongelukkig. Hoe komt dat. Waarom pikken we dat.
We zijn nu eenmaal plooibaarder, zegt iemand. Wij nemen wat die mannen geen week vol zouden houden. Is dat bij jou ook zo? vragen we aan Elizabet, die twee mannen heeft. Nou, zegt ze, het is dat ik voor geen van de twee de enige ben, anders denk ik niet dat ze het zouden nemen. En het is begonnen omdat Pier een vriendin had en tegen mij zei jij hebt toch ook de vrijheid om wat te beginnen. En toen ik echt iets begon, met Ferd, is hij er toch wel erg van geschrokken. Maar hij kon er moeilijk iets van zeggen en Ferd is ook getrouwd, dus die zag hij er nou ook niet meteen met mij vandoor gaan.
De stereotype oordelen die we over elkaar hebben. Jij hebt het gemakkelijk, zegt de echtgenote tegen de vriendin. Jij krijgt zijn mooie romantiese uurtjes, dineren bij kaarslicht terwijl ik thuis op de kinderen pas. Ja maar jij hebt hem in het weekeind, zegt de vriendin, jij hebt tenminste tijd om gewoon met hem te praten, jij deelt een verleden met hem, en kinderen, en het ontbijt. Mooie deal, zeggen de echtgenotes, het ontbijt en de afwas, de kinderen en al zijn vuile sokken en zijn rottige buien.
We laten ons tegen elkaar uitspelen, konstateren we. Dit heeft niets te maken met alle mooie progressiviteit van elkaar vrij laten. Want wij zijn niet vrij. Als ik kwaad word omdat hij vergeten is dat zijn ouders op bezoek zouden komen dan loopt hij grommend
| |
| |
naar haar, waar hij zich kan laten aaien en zich beklagen dat zijn vrouw zo zeurderig is de laatste tijd. En de vriendin zegt als ik kwaad word omdat hij beloofd had de hele avond te blijven en hij stapt na een uurtje weer op omdat zijn ouders op bezoek komen, dan rent hij terug naar zijn vrouw want ik heb geen recht van spreken, ik wist toch dat hij getrouwd was toen we begonnen?
We worden tegen elkaar uitgespeeld, met elkaar in evenwicht gehouden. We worden het stereotype dat ons wordt toegeschreven. De vriendinnen de vlotte sexy probleemloze meiden. De echtgenotes de zorgzame begripvolle boezems om het moede hoofd op te leggen. En geen van allen durven we eisen te stellen.
Hoe doen jullie dat nou? vragen we aan Sara en Willemien. Nou het lukt wel zo'n beetje, zegt Sara. We zijn ook vriendinnen, dat helpt, en Willemien vindt het echt niet erg als hij bij mij is want dan heeft ze ook een beetje ruimte om te ademen, maar af en toe dan vliegt het me wel aan, want ik ben erg afhankelijk van hun gezinsleven. En dat terwijl ik zelf niet wil trouwen en geen kinderen wil hebben.
We bewonderen ze, Sara en Willemien, dat die het wel redden door zich niet tegen elkaar uit te laten spelen en vriendinnen te zijn van elkaar. Maar een jaar later is Sara dood, aan een overdosis pijn en een overdosis slaaptabletten.
Rita komt terug uit het Stedelijk en zegt dat ze daar een film heeft gezien met alleen maar kutten. De zaal doodstil, niemand die zelfs durft te giechelen. Kunnen we die niet draaien, stelt iemand voor, die witte plek op de kaart van ons lijf. Hoeveel vrouwen hebben een andere kut gezien dan die van zichzelf, en hoeveel vrouwen hebben ooit echt naar zichzelf gekeken? We vergaderen, hoeveel geld het kost om de film uit Amerika over te laten vliegen, en of hij nog op tijd komt, en hoe dat georganiseerd moet worden. Tot iemand zegt we lijken wel maf. Zoveel duizend gulden voor een film met Amerikaanse kutten terwijl we er zelf allemaal een hebben en zijn Amerikaanse kutten soms artistieker verantwoord of mooier dan de onze of hoe zit dat?
Een nieuw plan dat we gillend van het lachen bedenken, Hillie die we kunnen vragen om te komen filmen, een paar rolletjes kleurenfilm en een kamera huren. Wie durft? Iedereen. Hebben we genoeg variatie? Ouwe en jonge kutten, kutten met en zonder kindertjes?
| |
| |
Nog een paar vrouwen optrommelen, niet te lang over nadenken anders gaan we redenen verzinnen om het niet te doen, meteen, over een paar dagen. Neemt er iemand heel veel wijn mee om de moed er in te drinken?
De geschiedenis zou zij in gaan als de kuttenfilm of de film met de dertien vagina's, zoals een Margriet-redaktrice haar noemde die ze blijkbaar had geteld en die daarna weigerde om een aardig stuk te schrijven over het kongres. Wat lacherig in de kamer van Renée, hoe doen we dat, een voor een? Als we nou allemaal onze kleren uittrekken is het meteen niet meer zo idioot, zegt iemand en binnen vijf minuten is de kamer vol met alle schakeringen roze, vleesroze. Een lamp van driehonderd watt op je kut, dat is heel warm, lekker, en Marjan kan niet stilzitten van het lachen zodat haar kut de geschiedenis in zal gaan als de lachende kut. We doen er meteen een rij borsten achteraan als er nog film over is, nog een kompleks in een moeite door. We zijn nieuwsgierig hoe het er uit zal zien op de film, angstaanjagend misschien, uitvergroot op de muur geprojekteerd, maar het ziet er heel vriendelijk en gezellig en roze uit, vooral die met die witte en lichtblauwe ob-touwtjes. Dat is de mijne, zegt Chris enthousiast. Welnee mens, zegt Sara, die is van mij.
Zenuwachtig zijn we als het kongres gaat beginnen. Geen idee hoeveel vrouwen er zullen komen maar het is helemaal volgeboekt. Tweehonderd vrouwen. We hebben er nog nooit zo veel bij elkaar gezien in één ruimte. De werkgroep Driehoeksverhoudingen gaat op stoelen staan, de vrouwen die de echtgenotes spelen met schortjes voor, de vriendinnen met een rode roos. Ze schreeuwen elkaar de stereotypen toe. Slet, jij de lusten ik de lasten. Makkelijk praten roepen de vriendinnen, en wie heeft hem met de paasdagen en in het weekeind? Jij hoeft niet zijn sokken te wassen teef, roepen de echtgenotes terug, jij hoeft zijn rotbuien niet op te vangen! Gooien kopjes stuk in een stortbui van scheldwoorden.
Dan overal werkgroepen. Er worden geen beslissingen genomen, geen speeches gehouden, er is geen voorzitter en geen centraal komité en alles loopt. 's Avonds dansen we. Ik ben helemaal manies, al mijn vriendinnen bij elkaar. We zingen schor en vals en schel de strijdliederen die de dag tevoren door een van de werkgroepen zijn geschreven: ik ben geen gat, meneer, die lieve schat, meneer, die is
| |
| |
er nu niet meer. En: vrijheid blijheid zusterschap, de vrouw heeft weer een vinger in de pap.
Om vier uur 's nachts zit een vrouw naast me uit te hijgen van het dansen. Tussen de vijftig en de zestig. Had jij vroeger ooit gedacht dat het zo leuk zou zijn met vrouwen, zegt ze tegen me. Meid, ik heb misschien al in geen twintig jaar meer gedanst. Omdat m'n man er niet van hield. Kom op, zegt ze, en trekt me mee aan mijn arm. Nog eentje voor we gaan slapen.
De beweging beweegt en groeit. Etie belt me op vanuit de volkshogeschool. Dat ze een kursus willen starten over feminisme en socialisme, of ik daaraan mee wil doen. Dat hangt er van af, zeg ik. Voorzie weer vrijblijvende lezinkjes waarbij een meute nieuwsgierige mensen het monster komt bezichtigen. Maar als Etie en An en ik met elkaar praten zijn we het in een half uur eens. Alleen vrouwen, beginnen met de eigen ervaringen, van daaruit toewerken naar meer theorie.
Ze lopen als een trein, de kursussen. Twintig vrouwen een week bij elkaar, het is als een pressure cooker, de eerste twee dagen merken ze dat ze bijna al hun problemen wel met iemand delen, dan dat het met de hele maatschappij te maken heeft. En als ze dan in kleine groepjes de derde of de vierde dag een stuk van Friedrich Engels lezen is het opeens niet meer een stuk abstrakt mannendenken maar gaat het ook over hen. Wat zijn al die linkse jongens toch dom, zeggen we, dat ze nooit hebben doorgekregen dat vrouwen veel sneller links worden via hun eigen ervaringen dan via een beroep op hun solidariteit met anderen. Aan het eind van elke week staan de vrouwen met tranen in hun ogen als ze afscheid van elkaar nemen, en ze blijven terugkomen en starten eigen groepen. Het lijkt wel een tovermiddel, zeggen we. Alsof we er bijna niets aan hoeven te doen. Vrouwen al jaren rijp om uit te barsten, door te breken, het enige wat ze nog nodig hadden was het opheffen van hun isolement en een steuntje in hun rug.
Femsoc-groepen noemen we het, het chaotiese netwerk van autonome vrouwengroepen die werken vanuit feminisme en socialisme. Mijn eigen groep, waarmee ik studeer en feestvier, een konstante begeleiding in komende jaren van veranderingen. Vriendinnen, trouwer dan een huwelijkspartner: Truus en Trees en Ria en An en Mieke en Tillie en Lenie en Riemke en Marleen en Carolien.
| |
| |
Het schrijven komt me aanwaaien. Beginnen in de Vrouwenkrant. Dan vraagt Anneke of ik van haar een keer een stuk wil overnemen voor Sextant. En dat gaat lekker en ze vragen er nog een. Dan een stuk in de Nieuwe Linie en in Jeugdwerk Nu. En voordat ik weet wat er gebeurt produceer ik regelmatig. Terwijl ik vroeger altijd dacht dat je moest beginnen als kleine verslaggever voor het vrouwenhoekje van een provinciale krant. Heb je dan vroeger nooit geschreven? vraagt iemand. Nooit, zeg ik. Ik had niets te vertellen. Waar moet je dan over schrijven? Schrijven om te schrijven?
Maar nu ligt het materiaal voor het grijpen, mijn eigen ervaringen, die van de vrouwen om me heen, stukken theorie die we langzaam ontwikkelen. Ik zit midden in de golf van kreativiteit die losbarst. En af en toe verdien ik ook nog wat, en hoef ik niet bang te zijn voor de man met de zwarte leren jas die de elektriciteit komt afsluiten en die ook niet te vermurwen is als ik hem vertel dat we toch alletwee slachtoffers zijn van hetzelfde kapitalistiese systeem.
Nog steeds gaat het door, mijn bewustwording. Nog steeds merk ik hoe ik dingen anders ga zien die ik vroeger als vanzelfsprekend aannam. Als een vis in het water die het laatst merkt dat ze in water zwemt.
Terug van een vergadering loop ik over de Weteringschans. Warm weer, mijn jas hangt open. Een man komt naast me lopen, buitenlander, iets onverstaanbaars zeggend waar neuken in voorkomt. Ik doe of ik hem niet zie, langzamerhand bedacht geraakt op het feit dat een diskussie beginnen ongeveer het laatste is dat helpt om iemand af te schudden. Hij begint aan mijn mouw te trekken. Ik ruk me los. Rot op, zeg ik tegen hem. Maar hij laat niet los, zegt neuken neuken en probeert naar mijn borsten te grijpen. Een golf woede komt in me op. Alle vervelende opmerkingen en smakgeluiden nog tot daar aan toe, maar ik word razend als er iemand ongevraagd met z'n poten aan me zit. Slaan, denk ik. Niet het charmante tikje op de wang zoals ik dat als meisje geleerd heb, maar een stevige stomp met de vuist, op zijn neus, dat komt aan. Hij vloekt. Gaat dan schoppen en spuugt naar me. En loopt weg. Zo, denk ik, dat is gelukt. Tot ik een harde klap tegen mijn rug voel, en dan een baksteen rakelings langs mijn hoofd zie gaan die met een knal afketst op een geparkeerde wagen.
| |
| |
Ik had dood kunnen zijn, denk ik als ik thuis zit en opeens begin te trillen.
De kodes, ik was alle kodes vergeten. Want je hebt alleen recht op bescherming als je je hulpeloos gedraagt. De mensen die tegelijk met mij op de Weteringschans liepen staken geen poot uit, keken alleen maar. Alle vrouwen die 's avonds alleen over straat lopen kan dat gebeuren. De enige manier om het te vermijden is je onder kuratele laten stellen bij één man die je beschermt tegen andere mannen. Of 's avonds laat niet over straat gaan. En ik was vergeten dat een man die door een vrouw geslagen wordt niet meer weet dat hij van zijn moeder heeft geleerd dat je meisjes niet mag slaan en in blinde woede in staat is om je in elkaar te tremmen. Er zit niets anders op dan beter slaan de volgende keer, of maar weer op hulpeloos spelen, denk ik.
Een gesegregeerde wereld. Nergens bordjes blank en zwart, daarom valt het niet zo op, tot je gaat kijken. Winkels voor vrouwen, en de straten overdag. 's Nachts zijn ze van mannen, evenals stranden, bossen, waar je alleen kan komen onder begeleiding van een man. Kroegen van mannen waar je alleen beschermd bent als je de toffe meid uithangt en dan nog niet eens. Mij is nog nooit wat gebeurd, zegt Veronique, maar het is ook duidelijk dat Veronique zich aan de afspraken houdt en alleen uitgaat met haar vriendje, en als ze echt na twaalven ergens naar toe moet neemt ze een taxi, die ik me niet kan veroorloven.
Elli is wel aangerand, toen ze een lift aannam van een vrachtwagenchauffeur, eigen schuld, als vrouw alleen kan je niet liften. Een meisje komt uithuilen in het Vrouwenhuis. Verkracht door een Angolees met wie ze in de kroeg over de bevrijdingsbeweging in de derde wereld zat te praten en toen hij vroeg ga je mee naar huis nog koffie drinken want we hebben zo lekker gepraat dacht ze niet paranoïde wezen, er zijn ook best aardige mannen. Eigen schuld, had ze maar niet met hem mee moeten gaan. Francien werd gepakt in de lift in de Bijlmer, bedreigd met een mes, meegenomen en verkracht, daarna weer vrijgelaten. Eigen schuld, je weet toch dat je niet samen met een man 's avonds in de lift moet staan. Haar vriendin, die dacht dat verkrachtingen alleen na twaalven plaatsvinden, gebeurde hetzelfde een week later overdag. Ik durf het niet eens te vertellen, zegt Francien, het was een Surinamer, en al die afschu- | |
| |
welijke praatjes over Surinamers die ik altijd tegenspreek als ik ze hoor. Ik begrijp best dat ze het hier niet gemakkelijk hebben en dat ze worden gediskrimineerd en dat ze hun agressie ergens kwijt moeten, maar moet dat uitgerekend op vrouwen? Wat moet je doen, een diskussie beginnen dat we alletwee worden onderdrukt? Terwijl hij met zijn poten in je onderbroek zit.
Terwijl we praten komen er steeds meer verhalen los. Het gewone werk, knijpen in je tieten als je langs loopt, hand op je kut in de tram, van je fiets afgetrokken worden, klemgezet tegen de muur door een stelletje dronken pubers. Gewone gebeurtenissen. En dan natuurlijk de opmerkingen. Kijk niet zo sjagrijnig anders stoppen we een bezem in je kut. Nou meid als je schaamlippen net zo hangen als je tieten dan ben je ook ver heen. Zullen we daar eens overheen, mannen?
Ik herinner me de opvattingen die ik vroeger had. Vrouwen die niet verkracht willen worden gebeurt het niet, want hij heeft maar twee handen. En: misschien hebben de vrouwen die het gebeurt het ook wel een beetje uitgelokt. Ik ben tenminste nooit echt verkracht, zeg ik in de groep, en dan opeens dringt het tot me door dat het niet waar is. Toni, herinner ik me, als dat geen verkrachting was, hij hield alleen op toen ik zijn vel open had gekrabd. En daarna, gedwongen neuken om mijn vrijheid te kopen. Waarom kwam ik daar niet op, zeg ik. Je was getrouwd, zegt Francien, dan is het geen verkrachting, dan is het gewoon.
En dan gaan we na wat dit voor ons betekent, voor alle vrouwen, niet alleen voor die het overkomt. We lopen 's avonds niet alleen over straat of, als we dat wel doen, strak voor ons uit kijkend, grote passen, handen tot vuisten gebald en onze billen geknepen. Niet slenteren, niet in etalages kijken, om groepjes mannen heen lopen, in paniek raken als je stappen achter je hoort, een omweg maken om niet door een donker straatje te hoeven, zorgen dat je nooit iemand recht in zijn gezicht kijkt, want ogenkontakt, per ongeluk, is al een uitnodiging.
Gewone dagelijkse angst. We wisten het niet eens meer, zo gewoon. Het gaat er niet om of het je een keer overkomt - het gaat erom dat we in een maatschappij leven waarin dit kan gebeuren, we zijn vogelvrij.
| |
| |
Karateles, twintig vrouwen in onderbroekjes en maillots en overalls. Rondrennen, spieroefeningen, ik heb geen konditie meer. Sterke benen van veel lopen, maar slappe armpjes en longen van niks.
Harm geeft les, een man die een hoofd kleiner is dan ik. Schopoefeningen, armoefeningen. Japanse kreten slaken, maar er komt alleen maar beschaafd gepiep uit, en dan gegiechel. We hebben niet geleerd om een keel op te zetten, tenzij we dol zijn van drift en vergeten dat meisjes zich netjes moeten gedragen.
Oefenen op elkaar. Harm komt voor me staan. Stomp me maar, zegt hij, ik weer het wel af. Ik kan het niet. Ik heb eindeloos de slagen geoefend maar nu er iemand voor me staat gaat het niet. Toe maar, zegt hij. Er kan toch niets gebeuren, je zou me niet kunnen raken al zou je het willen. Ik sla een halfslachtig gat in de lucht, ergens naast zijn oor. Hij pakt me bij mijn pols, tikje met zijn voet tegen mijn enkel en ik lig.
Het heeft niets, niets met spierkracht te maken. Alles met konditionering. En als ik later nadenk over wat me weerhoudt om naar Harm te slaan terwijl er absoluut niets kan gebeuren, en in plaats daarvan zenuwachtig ga giechelen dringt het tot me door. De man op de Weteringschans. De ingebakken angst, diep weggestopt, dat als je een man slaat hij het recht heeft om je verrot te slaan, vogelvrij als je je niet aan de kode houdt. Een psychiese barrière, veel meer dan een lichamelijke, om onze kracht te gebruiken. Die we wel hebben als we met vuilniszakken sjouwen en boodschappen en kinderen naar drie hoog achter zeulen.
Dan oefen ik meer, nu ik weet waar de barrière zit. En herinner me dat ik zo vaak heb gedroomd dat ik iemand wou slaan en dat het niet ging, mijn vuist door de lucht heen alsof het stroop was, nooit het doel bereikend. En nu droom ik opeens dat ik een boom van een kerel in elkaar sla, alle agressie die er uit komt, ik trap hem in zijn kloten, sla zijn schedel in. Dertig jaar ingeslikte agressie die nu eindelijk naar buiten komt in plaats van naar binnen gekeerd te worden. De mannen die horen dat ik op karate zit lachen schamper, of een beetje ongemakkelijk. Hulpeloos is aantrekkelijker.
|
|