| |
| |
| |
Deel II
De seksuele en andere revoluties
| |
| |
Links, ze laten ons links liggen, zie je dat niet, zuster? Weg met de illusie van kracht als je hand in hand rent met je onderdrukkers. Weg met de droom dat je plekje in het leiderskollektief je iets anders oplevert dan gonorrhoe.
Uit: Robin Morgan, Goodbye to all that
| |
| |
| |
The moon and sixpence
Ik ben bezeten van theater. Niet het schouwburgsoort, maar het levende, door groepen gemaakte, aansluitend bij de realiteit. Ik zoek, ga met Paul mee naar Teater Terzijde, waar ik kijk bij de repetities. Probeer me nuttig te maken, hou knipselboeken voor ze bij, stencil, verstuur brieven. Het is duidelijk dat ik zal moeten kiezen, de mensen die er werken werken dag en nacht, vrijwel zonder geld, soms zwervend van vriend naar vriend of een minimumbestaan lijdend op een onverwarmde woonboot. Ik ben de enige met een kind. Ik wil de sociale akademie nog afmaken. Half meedoen kan niet. Probeer een andere funktie te vinden in de groep. Ik merk dat Annemarie de enige is die met materiaal aan komt dragen, die bepaalt aan welke thema's wordt gewerkt. Kunnen we niet vaker praten over politieke onderwerpen, samen dingen lezen zodat ze minder afhankelijk zijn van jou, zeg ik tegen Annemarie als die zich beklaagt dat de groep zo afhankelijk is van haar. Maar daar voelt ze niet veel voor, ik heb niet het gevoel dat ze haar positie wil delen met groepsleden. En ik heb als buitenstaander ook niet veel te zeggen, loop niet dezelfde risiko's als de andere mensen in de groep. Ik word er treurig van om Paul steeds rond te zien lopen, nog even mooi, onaanraakbaar. Ik trek me terug. En kort daarna stapt Annemarie uit de groep en valt alles uit elkaar. Ik zoek.
De vrouwenmanier om ergens bij betrokken te zijn, via een man. Een theaterfestival in Amsterdam. Een Amerikaans stuk, fel politiek. Ik ben ademloos, ga ze achterna, kijk nog eens naar ze in Mickery en nog eens. Ga na de voorstelling praten met de regisseur, die zelf ook meespeelde. Eli. Klein en beweeglijk, lelijk haast maar dat vergeet ik als ik hem zie spelen. Een afspraak in het Stedelijk, de volgende dag. Een uur later liggen we vrijend op mijn bed, verhit knoeiend met onze handen onder elkaars kleren, die we niet uittrekken omdat Armin elk moment uit school thuis kan komen. 's Avonds ga ik met hem mee naar Mickery, kijk voor de
| |
| |
vierde keer naar de voorstelling, trots dat ik Eli ken, trots dat ik na de voorstelling naar hem toe kan lopen, hem aan kan raken, hem mee kan nemen naar huis. We vrijen, vreemd, een ander lijf dan dat van Jonas, die een hoofd boven me uitstak. Eli, die mijn lichaam niet kent, niet weet hoe het werkt, en ook geen aanstalten maakt om het uit te zoeken. Gewend aan theatergroupies, klaarkomen en je omdraaien, seks krijgen waar je het krijgen kunt. En over twee dagen gaat hij toch weg. Ik ben al tevreden met het feit dat hij me wil, denk niet aan later. Eli geeft me zijn Londense adres als hij weggaat. En een paar dagen later krijg ik een brief. Dat het hem veel meer heeft gedaan dan hij had gedacht, de kennismaking met mij. Dat hij me mist. Of ik naar Londen kan komen. Ik ga, nadat ik voor een week een oppas heb gevonden voor Armin.
Londen, ik ga onder in die stad, ik hou me vast aan Eli. Hij heeft geen tijd om met me rond te sjouwen, zit midden in de repetities voor een nieuw stuk. Ik volg hem als zijn schaduw, kijk bij de repetities, ga 's middags of 's avonds met hem mee naar andere stukken. Londen barst van het theater, protserige stukken die een half jaar spelen, de achteraftheaters met meer artistieke pretenties, en de ‘off-off-Broadway’, de fringe, het politieke theater in kelders en leegstaande fabrieken. Ik zie twee stukken per dag, stukken die ik niet begrijp, theater waarbij geprobeerd wordt het publiek erin te betrekken door water naar de mensen te gooien, desnoods door ze vast te binden. Ik zie binnen een week drie stukken waarin mensen zich uitkleden en twee waarin het publiek het podium op wordt getrokken om mee te dansen.
Ik volg Eli, eet twee keer per dag met hem in restaurants, slaap met hem in zijn huurkamer waar het gas altijd uit is omdat het loopt op sixpenny's die altijd op zijn. Ik koop alle boeken die ik kan vinden over levend theater. Na de voorstelling zitten we in een obscuur achteraf restaurantje dat er uitziet als een tegen een huis aan gezakte schuur. Gerund door een echtpaar, zij Engelse, hij uit India. The moon and sixpence. We eten er onwaarschijnlijke kombinaties. Friet met curry. Hamburgers met rijst. Ze kennen Eli, bakken pannekoekjes voor hem als ze hem binnen zien komen. Ik lach Eli uit, om zijn behoefte aan zoetigheid. M'n joodse afkomst, zegt hij.
Een dubbel leven. In Amsterdam ben ik de moeder van Armin, studente aan de sociale akademie. In Londen ben ik het vriendinnetje
| |
| |
van Eli dat zwijgend achter hem aanloopt. Marowitz, de eigenaar van het keldertheatertje aan de Tottenham Court Road waar Eli werkt, kan niet eens mijn naam onthouden. Amsterdam! roept hij als hij me iets wil zeggen.
In Amsterdam ben ik bezig met afstuderen. Moeilijk, op mijn ene kamer die tegelijk ook de kamer is waarin Armin speelt. Een onrustig kind. Altijd bezig met ballen en knikkers en stokken. Op straat spelen kan niet door het verkeer. Ik probeer mijn vingers in mijn oren te houden terwijl ik leer voor een tentamen. Haal ze er dan weer uit omdat ik niet kan horen wat Armin uitspookt. Die een affiche op de wc in de fik steekt. Of een boterham wast onder de kraan in de keuken zodat de gootsteen verstopt en overloopt. Tot ik aan kom rennen en zie dat hij bezig is het water op te dweilen met een paar kussens terwijl de kraan nog openstaat. Jam op de muren als hij zelf zijn brood klaarmaakt. De kattebak kiepert om als hij er doorheen loopt bij het pijltjes schieten. Af en toe haat ik hem, dat hij nooit stil kan zitten. Verdring mijn agressie tot hij in bed ligt en ik eindelijk, bijna uitgeput, nog een uurtje kan studeren voor ik in slaap val boven mijn boek. Vlieg hem dan bijna aan als hij toch zijn bed weer uitkomt omdat hij honger heeft of niet kan slapen.
Maar ik haal het. Een eindskriptie over ‘vormingswerk bedrijfsjeugd’. Mevrouw Meulenbelt, zegt het hoofd van de afdeling, weet u wel dat die Gorz die u zo met instemming citeert een marxist is? Ik weet nauwelijks wat een marxist is, maar als Gorz er een is wil ik er ook wel een zijn. Ik krijg een ekstra opdracht om in tien bladzijden uit te leggen waarom ik links ben. Wat ik graag doe, want intussen ben ik geconfronteerd met Vietnam en heb mijn neus beschadigd toen ik onder de voet werd gelopen bij de voedseltocht naar het bezette Maagdenhuis.
Ik krijg een baan bij Paradiso, waar ik al word aangenomen voordat ik ben afgestudeerd. Begin vol goede moed: de integratie tussen politiek en subkultuur die ik zelf voel, steeds linkser wordend en ondertussen verslaafd aan het theater. Het moet mogelijk zijn, denk ik. Mijn eigen enthousiasme projekterend op het Paradisopubliek.
Naarmate het met Eli in Londen beter gaat en ik in Amsterdam linkser word, gaat het slechter met onze relatie. Eli regisseert nu niet
| |
| |
meer in het Open Theatre waar hij begon, maar is opgeklommen naar het Royal Court, weliswaar niet in de grote zaal, maar underground is het niet te noemen. We krijgen ruzie. Hij vindt me onvolwassen, met mijn linkse dweperij. Vindt het terecht dat ik bijna een klap op mijn hoofd kreeg van een politieagent tijdens de Maagdenhuisbezetting, dan had ik maar thuis moeten blijven. Ik probeer het hem uit te leggen, mijn woede als ik zie hoe een paar studenten vlak voor mijn ogen in elkaar worden geslagen nadat ze klem zijn gezet in het portiek van de Universiteitsbibliotheek. Hoe ik het sadisme kon zien, de haat op de gezichten van de agenten aan de andere kant van de glazen wand waar ik tegenaan gedrukt stond. En hoe ik ook bijna een steen greep tijdens een Vietnamdemonstratie toen ik zag hoe de politie met motoren met zijspan van achteren op de stoet inreed. Hij begrijpt het niet. En je stuk dan, zeg ik radeloos, het stuk waarmee ik hem heb leren kennen, een felle aanklacht tegen Amerika, tegen het kapitalisme. Maar dat is theater, zegt hij ongeduldig. Theater is niet hetzelfde als politiek. Waar speel jij dan voor? zeg ik, waar leef je voor? Om goed theater te maken, zegt hij. Zou je ook zo'n musical regisseren? vraag ik, wijzend naar een of ander kassukses met namen van sterren in aan en uit flitsende lichten. Als het goed theater is, natuurlijk. Ik wou dat ik Hair had mogen regisseren.
We leggen het bij. Maar de volgende keer dat ik er ben, met oudjaar, komt de breuk toch. Eli regisseert weer een nieuw stuk. Ik ben bij de repetities, lees het skript, dat ik niet begrijp. 's Middags lunchen we in de stad met vrienden van Eli, een Italiaans-Engelse regisseur die Eli aanvalt omdat hij met een antisemities stuk bezig is. Ik val ze niet in de rede. 's Avonds zitten we na de voorstelling bij andere vrienden. Niet meer de vrienden van toen hij in een goedkope huurkamer woonde, maar sjiekere. Een jonge vrouw in een dure jurk, met dure parfum en een zorgvuldig gepleisterd gezicht kijkt naar de televisie. Je zou ze toch, zegt ze als ze een staking ziet. Geld willen krijgen en er niet voor werken. Ik kijk naar Eli maar hij zegt niets. Zijn volgende vriendin, denk ik. Als we 's avonds op Trafalgar Square staan te wachten tot het twaalf uur is en zijn vrienden eindelijk uit de buurt zijn vraag ik of het waar is, van dat antisemitiese stuk. Een beetje, zegt hij, het is antisemities, maar het is een goed stuk, en je moet toch verschillende kanten la- | |
| |
ten zien. Eli, zeg ik, je bent zelf joods, hoe kun je dat doen? Het is een goed stuk, zegt hij verbeten, het is goed geschreven, er zit ritme in. Waarom hou je niet op met kritiek te geven, wat weet jij van theater met je halfbakken linkse ideeën, wanneer word je volwassen. Dacht je dat ik ver kwam wanneer ik elke dag zat te janken om Vietnam? Wou jij de wereld verbeteren met een paar demonstraties?
Ik geef het op. Zeg nee Eli, ja Eli. Kruip zwijgend naar de andere kant van het bed. Pak mijn koffer de volgende ochtend vroeg als ik wakker word. Wat ga je doen, zegt Eli kleintjes. Weg, zeg ik. Leg de sleutels op tafel. Sleep mijn koffer naar de underground omdat ik geen geld meer heb voor een taxi. Slaap op de boot, trein van Hoek van Holland naar Amsterdam die ik al zo vaak heb genomen, er wacht niemand op me. Armin is nog bij vrienden als ik thuiskom. Ik huil pas als ik in bed lig.
Er valt weer een gat in mijn leven. Ik werk, in Paradiso, maar dat is niet genoeg. Ik voel me inkompleet, doelloos. Alsof ik niet helemaal besta, alsof ik wacht op iets. Ik mis de band met het theater die ik via Eli had. Was ik verliefd op hem of op de wereld waar hij de toegang voor was? Naar theater kijken is niet genoeg, ik wil er bij zijn als het wordt gemaakt, ik wil er bij horen.
In Paradiso voel ik me vervreemd. Om twaalf uur naar mijn werk, doorwerken tot vijf uur. Snel naar huis, boodschappen, Armin. Dan om kwart voor acht de deuren open voor het publiek dat met honderden tegelijk naar binnen stroomt, op piekdagen zijn het er anderhalfduizend. Een meute waar ik geen mensen meer in kan onderscheiden. Ze duiken onder in de donkere zalen, muziek zo hard dat je niet kan praten, lichtsjow in het halfduister zodat je elkaar nauwelijks aan kunt kijken. Om één of twee of drie uur 's nachts schop ik de laatste klanten wakker, kijk onder banken of er daar nog een ligt, trek de laatste aan een voet achter het podium vandaan. Ga naar huis, verdoofd, val in slaap en word de volgende ochtend om zeven uur groggy wakker om Armin naar school te helpen. Val dan weer in slaap en word net op tijd wakker om weer naar Paradiso te gaan. Maandags en dinsdags, als ik vrij heb, maak ik het huis schoon, breng de was naar de launderette, doe boodschappen, maak de kattebak schoon. Ik zie bijna niemand be- | |
| |
halve de mensen in Paradiso en Bahasj, die zangeres is en ook rare werktijden heeft. Een nachtleven. Soms besef ik dat ik al dagen achter elkaar geen daglicht heb gezien, op de tien minuten van en naar huis na.
Politiseren is de opdracht. De glansperiode van Paradiso is al voorbij. De kreatieve voorhoede zit allang ergens anders. Wat binnenkomt zijn de junkies, de jongeren die nergens anders naar toe kunnen en maandags als we gesloten zijn doelloos op de stoep hangen, de scholieren en toeristen die nieuwsgierig zijn. Ze krijgen wat ze willen; popgedender en lichtsjows die steeds geraffineerder worden. Gaan er in onder zoals hun vaders 's avonds uitgekakt voor de tv hangen met een pilsje. Een kleurig dekor met niets er achter. Een illusie van kontakt.
Ik probeer af en toe wat. Krijg een klubje bij elkaar dat een krant wil maken, een ander klubje dat theater wil maken. Ik werk met tien mensen op de zolder boven het popgebulder en de Mickey Mouse-filmpjes die achterstevoren worden afgedraaid. Word dan naar beneden geroepen omdat er toezicht moet zijn op de duizend anderen. Een luxe om met een handjevol mensen te werken terwijl beneden de dealers vergeten dat ze alleen mogen dealen als het niet zichtbaar is en ze er uit worden gesodemieterd als ze in de hal gaan roepen wie wil er nog shit kopen. Ik probeer films te draaien in een klein zaaltje, maar het is er niet stil te krijgen, en de helft van het publiek komt op de banken liggen om ronkend in slaap te vallen.
Ik kan het niet, dealers vangen. Heb geen kontakt met ze. Opgefokte chick, zeggen ze als ik rondloop om in de gaten te houden dat ze geen speed en trips en ander rotspul staan te verkopen. Gooi er bijna een dealer uit die ik al een tijd in de gaten hou als hij openlijk een donker blokje doorgeeft aan een wazige lange jongen. Dan blijkt dat het een dropje is.
Ik probeer het met programma's in de grote zaal, krijg ruzie met Piet, die de artistieke leiding heeft, als ik een Vietnamfilm draai en hij in het kader van de integratie tussen subkultuur en politiek het geluid wegdraait en er een lichtsjowtje overheen legt. Ik probeer het anders. Kijk of er niet wat initiatief uit het publiek te krijgen is. Het kan me al niet meer schelen wat voor initiatief. Het woord politise- | |
| |
ren heb ik allang laten vallen, niet meer kieskeurig. Als ze maar iets doen. Begin met af en toe het geluid even stop te zetten. Geschreeuw vanuit de zaal. Als ik het licht aan doe flippen een paar bezoekers akuut. (Hee men ik zit hier gewoon te blowen weet je wel, gaat gaat gaat opeens gewoon het licht aan weet je wel, dat kan je niet maken weet je wel.) Als er een jongen komt binnenstommelen met een olifant op z'n buik die we er voor hem af moeten tillen heb ik het voorlopig wel gehad. Het is te gevaarlijk om te eksperimenteren. Ik krijg een klap op mijn neus van een junk die voor de vrouwen-wc staat te wachten om zichzelf een shot te geven als ik probeer hem naar de mannen-wc te verwijzen omdat ik moet piesen. Leer dat je een junk pas opzij kunt schuiven nadat hij zijn shot heeft gehad. Op een demonstratie voor de legalisering van soft drugs komt bijna niemand opdagen. Als ik probeer om een bezoekersraad te organiseren die zelf programma's gaat maken, blijkt dat alleen de dealers meedoen, de hippe middenstand, die hun kruideniersbelangen veilig willen stellen. De grote jongens zitten niet in Paradiso, ze hebben er ook geen enkel belang bij om drugs te legaliseren, vinden het allang goed zo.
Ik voel me uitdrogen, leeglopen. Ik word koud van de kontaktarmoede die heerst op de plek die het middelpunt van de nieuwe scene heet te zijn. Voel me alleen nog lekker op woensdagavonden, als er jazz is en ik de hele avond pils kan tappen voor normale idioten, eenvoudig handwerk dat zinvol lijkt vergeleken bij mijn vruchteloze pogingen om er iets anders te doen dan rondhangen, geflipten troosten, mensen wakker schoppen vroeg in de morgen.
Als ik tijd heb en niet uitgeput in bed lig stroop ik met Bahasj theatervoorstellingen af. Met de bus naar Loenersloot naar Mickery, of het universiteitstheater achter de Munt. Weer een theaterfestival. Groepen uit Engeland, de Verenigde Staten.
Het eerste wat me opvalt zijn zijn ogen, donker, intens. Finnegan's Wake, van Joyce, met muzikale vloeibare zinnen. Slecht gespeeld, met een stijve Amerikaanse die probeert er tien jaar jonger uit te zien en daarom twintig jaar ouder lijkt. Maar die donkere ogen van - Shaun, lees ik in het programma. Die wil ik, zeg ik tegen Bahasj. Blijf hangen na de voorstelling als er een feest is vanwege de pre- | |
| |
mière. Ga op hem af, Shaun, die ook gebleven is nadat ik hem een van de speelsters met donker haar gedag heb zien zwaaien. Vertel hem dat ik het een mooi stuk vond, slecht gespeeld. Vraag waarom ze die vreselijke Amerikaanse de hoofdrol hebben gegeven. You're telling me, zegt hij met een grimas, de vrouw van de regisseur. Van dichtbij zijn z'n ogen nog mooier. Lachend, verlegen, indringend. We grijnzen naar elkaar. Ik wil je nog eens zien, zegt hij, maar ik moet nu weg. Kom morgen naar me toe, zeg ik, leg hem uit waar ik woon. Weet je zeker dat je komt? vraag ik. Yes. Ik geef hem de grote emaille ring die ik draag. Zeg dat ik dan zeker weet dat hij komt, om hem terug te brengen.
Droom van hem, 's nachts, krols.
De volgende dag als ik thuiskom uit Paradiso vind ik de ring, met een briefje. Ik kan niet komen, schrijft hij, circumstances, omstandigheden. Ik schrijf een briefje naar het theater, dat ik er 's avonds weer zal zijn, op de voorste rij zal zitten. Hij verslikt zich in zijn tekst als hij me ziet. Even later komt een jongen van het theater naar me toe sluipen, dat een van de spelers buiten op de gang op me wacht. Shaun. Zenuwachtig. Ik heb maar vijf minuten voordat ik weer op moet, zegt hij. Ik wil je zien maar het kan niet, vertelt hij. Morgen een voorstelling in Groningen, de dag daarna terug naar de States. Waarom kom je vannacht niet, na de voorstellingen, zeg ik. Mijn vriendin, zij, die nu speelt, haar solo. Ik kijk, het meisje met het donkere haar. Ik buig mijn hoofd. Misschien kan ik mijn terugreis uitstellen, zegt hij, een week later gaan, ik heb nog vakantie. Maar ik heb geen geld voor een hotel. Je kan bij mij komen wonen zolang, zeg ik. De tijd is om, hij moet weer het toneel op. Ik kan je niet zien, vanavond, fluistert hij, ik heb m'n vriendin beloofd ... Dan staan we opeens met onze armen om elkaar heen, hongerige zoekende monden. Christ, jesus christ, zegt hij. Vlucht. De rest van de voorstelling kan ik bijna niet naar hem kijken, vlinders in mijn buik, trillende knieën, vlammen in mijn kut. Ga naar huis nadat ik hem heb zien weg gaan met het meisje met het donkere haar, hij kijkt nog om, hulpeloos.
De volgende dag belt hij. Onion? Listen, I'll be there in a few hours, I'm staying. Ik ren door het huis, ruim op, schone lakens op mijn bed, koop een fles wijn, kijk ademloos vier vijf keer op de
| |
| |
klok. Wacht dan verstijfd tot hij aanbelt, loop in trance naar de deur om hem open te doen. Waar hij staat, in zijn gewone kleren, een plant met een gele bloem in zijn hand. Geen bagage zie ik onmiddellijk, begrijp dat er iets niet goed is. Ik ben gekomen om je gedag te zeggen, ik kan niet blijven, zegt hij. Loopt achter me aan naar mijn kamer. Ik kan het niet doen, zegt hij. Dayle is hysteries geworden, ze wil niet alleen terug, ze heeft van iemand gehoord dat ik jou heb gezien. Ik kan haar niet alleen laten gaan, we zijn verloofd. Ik hang tegen hem aan, weet niets te zeggen, weet alleen dat ik wil dat hij blijft. Waanzin, fluistert hij, terwijl we ons aan elkaar vastklemmen, we kennen elkaar niet eens. Jezus, wat moet ik met twee huilende vrouwen, zegt hij, maar zijn handen zeggen andere dingen mijn lijf vloeibaar ik voel het bloed kloppen in zijn lijf, hetzelfde ritme als het mijne. We kunnen elkaar niet loslaten, ik begraaf mijn gezicht in zijn nek, zijn donkere haar, de geur van een ander lichaam zo lang niet ervaren. Als hij op zijn horloge kijkt is het een uur later. Hij schrikt. Hoe lang doet de bus erover om naar het vliegveld te gaan? Een uur ongeveer. Ik ren met hem mee naar het KLM-gebouwtje. De bus is al weg. Hij belt naar het vliegveld, tegen de tijd dat hij iemand heeft gevonden die hem kan helpen zijn de passagiers al bij het vliegtuig. Ik sta bezweringen te mompelen dat het te laat is, dat hij zal blijven. Hij krijgt zijn verloofde aan de lijn, ik hoor haar gierend huilen. Hoor Shaun zeggen listen Dayle, listen baby, Dayle, calm down, I'm sorry. Sure I love you, I just missed the fucking plane, Dayle ...
Ga ergens anders staan omdat ik het niet horen wil. Dan komt hij naar me toe. Je mag me hebben, zegt hij, er is voor ons beslist, ik blijf. Hij keert zijn zakken om. Zes gulden dertig. Geen andere kleren dan die hij aanheeft. We gaan naar huis, waar we de fles openmaken en zwijgend naar elkaar kijken, aan elkaar snuffelen, elkaar met voorzichtige vingertoppen aanraken.
Zomer. Armin is naar een kinderkamp, zes weken moedervrij, voor het eerst. Na een week houdt de wekker in mij op te rinkelen, schiet ik niet meer wakker om zeven uur 's ochtends, hou ik op met denken jezus het is al tien voor vier Armin komt thuis uit school. Shaun heeft Dayle een ekspressebrief geschreven. Ik weet niet wat er in staat, weet alleen dat hij voorlopig blijft. Af en toe vraagt hij of er geen post voor hem is, maar er komt niets de eerste weken.
| |
| |
We slapen, vrijen, slapen. Beginnen de ochtend met een joint, zijn de hele dag stoned. Shaun kijkt rond met kinderogen, alsof hij op een kermis loopt. We lenen fietsen en zwerven stoned langs de Amstel. Vrijen in het gras. Ik ga kijken met zijn ogen, de ogen van een stedeling die nooit gewoon groen gras ziet. Hij plukt bloemen, zit verrukt naar een molen te kijken, raakt in vervoering over roomkaas. Ontdekkingsreis over elkaars lijf, mijn vingers reizen door de donkere krulletjes op zijn borst terwijl hij tevreden knort, nog een joint rolt, fantaseert over de films die hij zal maken als hij van de universiteit af is.
Dagen dat we niet de moeite doen om ons aan te kleden, kamperend op het bed, tot een van ons na de zoveelste joint overvallen wordt door een onbeheersbare overweldigende zucht naar chokola en we loten wie van ons zich in een paar kleren zal hijsen om naar Pietje Kaasboer aan de overkant van de straat te lopen. Hij praat lyries over mijn billen waar hij een film van wil maken en die de mooiste zijn die hij ooit heeft gezien mooier dan die van. Dayle, de naam valt zelden. Ik begin er niet over. Hij krijgt een brief. Is een dag somber. Zegt dat ze het hem heeft vergeven en vraagt of hij terugkomt. Hij schrijft een brief terug die hij verscheurt. Later vis ik de stukjes uit de prullemand en leg ze tegen elkaar. Dayle, baby, I love you, I'm sorry, I made a mess of it, I'll be back soon. Maar hij verstuurt de brief niet, blijft.
Als ik werk zwerft hij buiten, komt me opzoeken in Paradiso, waar hij doet of hij me niet kent en op een afstand naar me blijft kijken, me achtervolgend. Hij vist andere Amerikanen op, bij Bahasj logeert er nu ook een, Bill, die gitaar speelt, while my guitar gently weeps. Shaun vindt een oude blokfluit waar hij na een dag oefenen mee de straat opgaat, met Bill, en de gitaar. Komt aan het eind van de dag terug met drie gulden vijftien, eerlijk verdiend, die hij me plechtig overhandigt. Hij heeft zijn grootouders geschreven om geld, maar die willen hem niets sturen, alleen een return ticket.
I bought you a present, zegt hij op een dag. Laat het me zien, twee oranje pilletjes in een hoekje krantepapier gevouwen. Acid, the - best, Sunny Explo, let's drop it.
Ik aarzel nog even, maar niet lang. Heb alles gelezen over LSD, weet wat je wel en niet moet doen. Shaun zegt dat hij van anderen
| |
| |
gehoord heeft dat deze goed zijn, geen troep. Bill zal onze tripmaster zijn, iemand om de link met de realiteit vast te houden, die kijkt of we geen rare dingen gaan doen. Die kan helpen als we een bad trip maken. Shaun heeft vaker getript, Bill ook. We plannen voor de volgende dag, weten dat het zes of zeven uur duurt, misschien langer. Halen boodschappen zodat we de deur niet uit hoeven. Ik zal vleesfondue maken met sausjes. We zetten de bel af. Ik had eerst op willen ruimen maar vergeet het de volgende morgen. We zetten platen klaar die we willen horen, zoeken een platenboek uit van Escher, een reproduktie van Jeroen Bosch.
Ik voel niks, zeg ik tegen Shaun, die al zit te zuchten, ergens naar staart en wow roept. Ik ben er vast veel te nuchter voor. Let it go, zegt Shaun, let it go. Ik voel niks, zeg ik terwijl ik naar de oranje kater zit te kijken die hoe langer hoe langer wordt, een soort giraffe met de kop van een kat. Ik hoor mezelf giechelen. Realiseer me dan vaag dat katten geen nekken horen te hebben van een meter. You have to remember it's all in your head, heeft Bill nog gezegd. Ik probeer de kat weer in elkaar te douwen, zeker dat ik in staat moet zijn om zijn nek weer korter te krijgen als het echt alleen in mijn hoofd gebeurt. Dan laat ik tot me doordringen dat het echt gebeurt, laat me golven, drijf mee. Zie de boeken verspringen in de kast. Ik kijk ademloos om me heen. De kamer is aan het veranderen. Ik heb niet opgeruimd, dringt tot me door. Ik zie opeens hoe het vuil tien centimeter boven de vloer en langs de muren zweeft, golvend als een zee. Ik waad er doorheen, naar de spiegel, zie krullen van stof glinsterend sporen maken achter mijn hielen. Kniel voor de spiegel, zie diepe groene katteogen die me bang maken, bang dat ik er in weg zal zakken als in een put waar ik nooit meer uit kom. Ik scheur me los, word onmiddellijk afgeleid door Shaun en Bill, die naast elkaar staan en er uitzien als pasja's uit een kitsjfilm met hun donkere joodse hoofden. Als Shaun iets zegt blijft het in een ballon boven zijn hoofd hangen; een stripverhaal. Ik lach, lach, blijf lachen. Zak dan weg in de gele bloem die Shaun meenam toen hij afscheid kwam nemen en die nog steeds leeft. Hij leeft nu echt, wordt groter, gloeit. Lach opnieuw als ik besef dat het waar is wat in al die drugsboekjes staat: ik ben het middelpunt van het universum, ik ben alles terwijl ik tegelijk nietig ben, niks. Een waarheid als een koe.
| |
| |
Ik probeer naar de keuken te komen waar ik Shaun wow hoor roepen om het hem te vertellen, een tocht door de kamer die blijft veranderen, kleuren die zo fel worden dat het lijkt of ik me er aan kan branden, voorzichtig mijn voeten neerzettend die zwemvliezen hebben gekregen wat maar goed is want op allerlei plaatsen is de vloer vloeibaar geworden en ik moet om grotten heenlopen die op onverwachte plaatsen openspringen in de muren. In wat eens de keuken was staat Shaun met een tomaat in zijn handen, een glimmende gloeiende rode kogel. Can we eat this, zegt hij, are you sure we can eat this? Laat de tomaat vallen, die dood gaat op de vloer in een plas bloed. Dat kunnen we niet eten, zeg ik wijzend op de biefstuk voor de vleesfondue: vierkante blokken dood beest die ik met een vork ergens onder schuif om ze niet te hoeven zien. Cheeseface, we'll make cheese, zegt Shaun en daar moeten we vreselijk om lachen. We gaan kaas maken met de slagroom voor de sausjes, kloppen tot het geschift is, gooien er dan zout en azijn bij. Gillen van het lachen als het niets wordt, willen het naar Bill brengen die het op mag eten. Blijven staan op de drempel van de gang, het blauwe linoleum is een klotsende oceaan geworden, de muren een kathedraal, daar komen we niet doorheen. Gaan terug naar de kamer hand in hand schuifelend een tocht die uren lijkt te duren. Blijven staan voor de reproduktie van Jeroen Bosch waar we samen in lopen, yes yes yes look at that look at that, yes, om de vijver heen, tussen de andere blote mensen, dan er weer uit. Shaun laat mijn hand los, zet een plaat op van de Iron Butterfly, muziek die ik nu kan zien in golven veranderende kleuren. We liggen op het bed, niet meer in staat te praten, te bewegen. Ik zak weg in Shaun's haar, een glitterend oerwoud waarin je op moet passen niet te vallen. Kijk naar hem en zie hem ouder worden, grijs worden, een rimpelig vel krijgen. Een lief oud mannetje. Dan zie ik dat hij niet ouder is geworden maar jonger, een baby. Een
wijze oude baby. Er komen stralen uit zijn ogen, hij is alleen nog maar ogen, zijn kin verdwijnt. Ik zie wat voor iemand hij is, een ziener, niet iemand die iets doet. Hij kijkt naar mij, ziet glinsterende groene katteogen, haren die kronkelen en leven als slangen. Medusa, een heks. Sust de slangen, die gaan liggen. Alles valt nu uiteen in kleuren, in patronen, een orgastiese kaleidoskoop, één groot klaarkomen dat het overbodig maakt elkaar aan te raken. Muziek waar ik me overheen laat glijden, waar ik me in mee moet laten golven omdat ik me er anders
| |
| |
pijn aan doe.
Dan ebt het langzaam weg. De kleuren worden minder fel. We beëindigen onze trip los van elkaar. Shaun verzonken in de etsen van Escher, ik kijkend naar hem, uit de verte, warm, tevreden. De laatste kleurflitsen. De laatste boeken schuiven weer op hun plaats. We zijn uitgeput. Voor we in slaap vallen wijzen we elkaar aan hoe we door de reproduktie van Bosch zijn gelopen, woordloos. Precies dezelfde weg, ik heb het niet alleen gedaan, we waren er echt samen. Ik denk dat ik nooit meer op dezelfde manier zal kijken als ervoor, dat ik heb leren zien.
De nieuwe brief van Dayle, die ik lees als Shaun met Bill op stap is. Please come back I need you I want to have your baby. Ik vertel niet dat ik de brief heb gelezen, zeg niets. De zomer is bijna voorbij, Shaun moet terug naar de universiteit. Zijn grootouders sturen een return ticket dat hij binnen een week moet gebruiken. Hij gaat een dag weg, met de fiets. Komt terug, zegt dat hij nagedacht heeft, dat hij niet anders kan, dat hij terug moet. Naar Dayle, naar de universiteit. Ik huil stil, onder de douche, op de wc waar hij me niet ziet.
We schilderen de serre paars. Shaun, die nooit gezegd heeft dat hij van me houdt, schrijft te quero op de muur voordat de paarse verf er overheen gaat. Ik begrijp genoeg Spaans. Twee dagen voordat Shaun weggaat brengt Bill een paar trips mee. Nee, zegt Shaun, maar ik wil wel, haal hem over, wil nog een keer echt iets met hem samen doen. Bill vertrekt. Op de kamer van Bahasj zitten Amerikanen die ik niet ken, niet aardig vind. Onvoorzichtig, geen tripmaster. We nemen 's ochtends de eerste trip in, niet dezelfde als de vorige keer. Het is grijs buiten, het blijft grijs. De kleuren komen niet terug. Het is geen LSD waar je van gaat zien, het is een trip waar je van gaat praten, voelen. Shaun gaat naar de wc, ik ga weg, zegt hij, ik laat je los. Ik blijf in de kamer zitten. Hoor alleen maar wat hij heeft gezegd, ik ga weg. Ik word bang, koud. Ik wil de kleuren terug, de warmte. Ik neem nog een halve trip. Word dan panies, dat ik iets verkeerds heb gedaan. Vind Shaun terug in de andere kamer, diep in gesprek over de States, wat hij gaat doen als hij terug is, de hamburgers die hij heeft gemist, films die hij zal maken. Ik hoor er niet bij, drie vreemde Amerikanen van wie er een op Shaun lijkt. Ik
| |
| |
ga terug naar mijn eigen kamer, waar ik probeer iets op een papier te schrijven, er komen spiralen uit, een paar woorden. Ga naar mijn klerenkast om zwarte kleren te zoeken, een zwart hemdje, een zwarte lange rok, die ik aantrek. Zit voor de spiegel als Shaun terugkomt, een weduwe. Onion zegt hij, Onion, come to bed. Maar zijn huid is grijs en koud als ik hem aanraak, zijn hand zwaar en levenloos. Ik voel koude tranen nat op mijn wangen, merkte niet dat ik huilde. Onion, zegt Shaun, it's no use. I have to go back. Hij valt in slaap. Ik ben nog te wakker, mijn halve trip die ik meer heb ingenomen dan hij werkt door. Ik kijk naar hem, zijn slapende lijf. Het lijkt alsof hij dood is. Een marmeren beeld dat het gezicht heeft van de Shaun die ik kende. Ik ga op het dak zitten, op de golfplaat achter mijn raam, tussen de katten die nieuwsgierig aan me snuffelen. Pijn, een koude pijn, koud. Ik blijf er zitten tot de zon opkomt, grijs, door een wolkenlaag heen. Ik ben verkild tot op mijn botten, stijf van het zitten, kruip naast Shaun, die zich omdraait, mompelt in zijn slaap. Ik ril. Van Shaun's rug komt geen warmte. Op het papier dat ik de volgende ochtend vind lees ik in mijn eigen handschrift, krampachtig vervormd: je bent nog maar gefluister op mijn gang.
We praten niet veel. Er valt niet veel te zeggen. We kopen kleren voor Shaun van het geld dat zijn grootouders hebben gestuurd toen ze zeker wisten dat hij terug zou komen. Hij koopt een hemd voor me uit India, zwart en rood met gouddraad. We pakken de spullen in die hij langzamerhand heeft verzameld, de etsen van Escher die ik hem heb gegeven, de tas die ik voor hem heb gemaakt van een oud Waterloopleinkleed, de filmkamera die hij hier heeft gekocht met mijn geld en waarmee hij een film heeft gemaakt van de katten op het dak. Ik breng hem naar Schiphol, waar ik niet wacht tot hij weg is.
De volgende dag moet ik Armin van Schiphol halen, die terugkomt van zijn kamp, vrolijk kwekt. Ik speel moeder, luister naar hem, lach. Geen tijd om te rouwen, tot Armin slaapt en ik alleen in bed lig, en de pijn me vastspijkert aan mijn bed alsof ik word platgewalst. Pijn in mijn polsen, handen, buik. Ik lig te draaien, zoekend naar Shaun, verslaafd. Ontwenningsweeën. De eerste. De eerste keer dat ik niet zelf heb gekozen voor eenzaamheid.
| |
| |
Een brief van Shaun. Onion, schrijft hij in kinderlijke vierkante letters, ik heb het je nooit kunnen zeggen, ik dacht dat ik het niet mocht zeggen omdat ik niet vrij was, Onion ik hou van je. Ik ben nu bij Dayle, ik moet iets afmaken waaraan ik ben begonnen, Onion, ik zweer het je, als ik me heb vergist dan kom ik terug. En dan volgen met steeds grotere tussenpozen de brieven waarin hij schrijft dat hij getrouwd is, dat hij met Dayle in een kommune woont. Stuurt knipsels wanneer hij een prijs heeft gewonnen met een film. Zegt opnieuw dat hij van me houdt, dat we elkaar eens weer zullen zien, dat hij dat zeker weet, maar schrijft nooit hoe, wanneer. En uit zijn brieven lees ik dat we steeds meer verschillende mensen worden, ik een politiek dier, hij bezig met films voor de tv die niets met politiek te maken hebben.
|
|