| |
| |
| |
Voor Dayle en Victoria
Voor Mieke
Voor de vrouwen die de Bloemenhovekliniek bezet hielden
| |
| |
| |
Voorspel
| |
| |
Toen voelde Alice iets heel vreemds en zij dacht er een tijdje over na voor zij wist wat het was. Ze begon groter te worden en zij wilde eerst opstaan en de zaal uitlopen, maar toen besloot zij om te blijven waar ze was zolang ze plaats genoeg had.
‘Ik wou dat je niet zo duwde,’ zei de Zevenslaper die naast haar zat, ‘ik kan amper ademhalen.’
‘Ik kan er niets aan doen,’ zei Alice heel deemoedig, ‘ik groei.’
‘Je hebt geen recht om hier te groeien,’ zei de Zevenslaper.
‘Praat geen onzin,’ zei Alice, nu heel wat flinker, ‘je weet best dat jij ook groeit.’
‘Ja, maar ik groei in een redelijk tempo,’ zei de Zevenslaper, ‘en niet op zo'n belachelijke manier.’
uit: Alice's Adventures in Wonderland
| |
| |
| |
Geen alibi
Ik heb haast. Nu voor mezelf duidelijk is dat ik besloten heb een boek te schrijven (wanneer was dat, in mijn slaap, zoals veel beslissingen 's morgens genomen blijken te zijn) dringen de flarden zich aan me op en houden me wakker.
Ik wil ze pakken voordat ze vervliegen of zich vastzetten als anekdotes, staties als vakantiedia's die na drie keer kijken geen emoties meer wekken.
Taal, mijn probleem is taal, het is niet mijn taal. Ik zou in kleuren moeten kunnen schrijven of in woordloze geluiden. De flarden die ik vind tussen boodschappenlijstjes en aantekeningen staan ver van me af, of zijn zo dichtbij dat ik me geneer. Emoties die te sentimenteel lijken of te dramaties als ze in letters op papier staan. Liefde. Pijn. Woorden die vlak worden, of zakelijk, of hard. Kut. Vagina. Orgasme. Niet mijn taal, maar ik heb nog geen andere.
Mijn ervaringen wil ik vangen. Die van vroeger, die van nu. Naarmate de ervaringen dichterbij komen in de tijd zijn ze moeilijker te beschrijven. Betekenissen zijn veranderd. Relaties zijn niet meer de relaties van vroeger. Ik weet niet meer wat seksualiteit is. Ik heb geen termen meer voor de mensen om me heen. Zinloos geworden benamingen: mijn man, mijn vriendin. Onderscheidingen die niet meer kloppen. Werk. Ik werk altijd. Ik werk nooit niet. Een ander woord voor leven.
Ik wil geen kompromissen sluiten. Ik wil me niet schamen. Het is moeilijk. Na het kompromis van wat ik schreef in politieke taal, ekonomiese taal, om verstaanbaar te zijn voor bondgenoten, bleek dat te veel was weggevallen dat niet paste in de schema's. Ik schrijf om mijn evenwicht te herstellen. Tegenwicht voor de marxistiese taal waarin ik veel kon vatten maar niet alles. Het zou een eenheid moeten zijn, het moet een eenheid worden, maar dat is het nog niet. Het persoonlijke is politiek, maar voorlopig loopt door mijn schrijven dezelfde breuk als waar ik in de realiteit op stukloop.
| |
| |
Een te gemakkelijk sukses, onze pijn vertaald in termen van produktie en reproduktie. Mensen die naar me toe komen om me te vertellen dat ze het nu begrijpen. Terwijl ik al jaren hetzelfde zeg. ‘Je nivo is zoveel hoger dan een paar jaar terug toen je nog van die opgewonden stukjes schreef,’ zegt iemand.
Mijn pijn is uit het schema gevallen. Zonder pijn begrijpen ze het beter. Een te gemakkelijk begrip. Ik krijg de behoefte het weer af te breken. Zo simpel liggen de zaken niet. Nazonnend in de warmte van komplimenten, mijn ego een maat groter, word ik weer wantrouwig. Als vriendschap zo eenvoudig is dan heb ik te weinig gezegd.
Opnieuw de verleiding om het daarbij te laten. Er bij te horen. De kameraden van vroeger die liegen dat ze altijd al hebben gezien hoe belangrijk we zouden worden. Die solidariteit veinzen die ze nooit hebben gevoeld. Hoe prettig is het om ze te geloven. Geen pijn. Geen kloof. Geen haat.
In mijn rug steekt het. Ik hoor fluisteren: verraad. Sara is dood. De vrouwen in de tram naast me zwijgen. Ze sjouwen met boodschappen en met kinderen. Spataderen.
In de lift in de Bijlmer werd Francien verkracht. En een week later haar vriendin.
In de verte als door een omgekeerde verrekijker zie ik een vrouw met lege ogen, een hoofd vol onwerkelijke dromen. Ze is nog geen twintig. Moeder, huisvrouw, echtgenote. Ik, maar niet meer wat ik ben. Ik ben haar bijna vergeten, tot ik haar tegenkom in de zelfbedieningszaak, schuw, ze laat haar geld vallen, wordt rood terwijl ze zich bukt om het op te rapen. Het spiegelbeeld van mij, of wat ik was, vermenigvuldigd met zoveel duizend geruisloos gek geworden vrouwen, niemand die het merkt. Huilend bij een sentimentele liefdesroman. Niet begrijpend waar de pijn vandaan komt.
Ik ben het nog steeds, gekwetst, rankuneus, wantrouwig, naast de sterke kreatieve onafhankelijke vrouw die ik ook ben. Woede dicht onder de oppervlakte. Woede die zich om laat zetten in politiek, in taal die ook niet-vrouwen kunnen lezen. Maar die daarmee nog niet weg is.
Ik zoek geen alibi.
Begrijp me niet te snel.
| |
| |
| |
Een streep onder een barst
Anna die ik Anna noem omdat ik zelf zo had willen heten, ik rouw om Anna. Bijna zoals ik, ik hield van haar omdat ze op me leek, voel me veiliger bij mijn eigen soort. Anna die ik nu kwijt ben, het wordt nooit meer hetzelfde, de onschuld van zusjes spelend met hun poppen en hun speelgoedserviesje. Warmte van kameraden die aan hetzelfde werken. Moederbuik om tegenaan te kruipen. De bergen verwijten tussen ons zijn niet meer weg te krijgen, haar angst voor mij verlamt me. Ik kan niets meer met haar doen. Haar man en kinderen tussen ons in, de flat, huur, kinderbijslag, schoonouders die wantrouwig naar mij kijken, obstakels waar ik niet tegen op kan. We worden niet goedgekeurd. Anna wordt weer gewoon de vrouw van haar man, onbereikbaar voor mij.
Wat heb ik ook te bieden, denk ik masochisties. Een overvloed aan emoties, al mijn neuroses en trauma's die ik met haar wil delen, maar geen flat goedkeuring van de buren schoonouders en een erkende status. Ik kan geen veiligheid bieden alleen maar een gevecht om de ruimte die we nodig hebben en die niemand ons kado zal geven. Zij kan het niet, wordt gek van twee levens die niet zijn op te tellen, en uiteraard ben ik degene die af moet vallen geen twaalf jaar huwelijk om me op te beroepen alleen maar dat ik stuk ga dood ga maar wie gaat dat niet tegenwoordig.
Ik rouw om Anna, draai platen die we samen hebben gehoord en jank. En lees; Jill Johnston die huilend naar Spanje reed om haar geliefde terug te vinden. Hopeloos, een huwelijk met een man daar kon ze niet tegenop. En Kate Millett die een boek lang rouwt om Celia. Ze leven nog Kate en Jill. Je kan er overheen komen. Alles slijt met de tijd maar time wounds all heals zegt Jill, en met het vermogen om lief te hebben stijgt de pijn.
En dan de herinneringen als een voortdurende pornofilm in mijn hoofd: grote zachte borsten en een zachte konijnebuik en haar rug
| |
| |
sterker en breder dan de mijne. Haar lichaam bijna hetzelfde als het mijne alleen sterker. Geuren, van haar haar, haar oksels die weer anders ruiken dan de geuren op de snuffeltocht naar beneden. Haar nek, en de geur van pasgeboren katjes. Lachen als ze een krulhaartje niet tussen haar tanden vandaan kan krijgen; hou op, als ik moet lachen kan ik niet klaarkomen. Dan slapen diep onderdoor, haar borsten die eerst leken te botsen tegen de mijne, alle vier even zacht, we hebben kinderen gehad maar alles past. Slapen armen om elkaar haar hoofd op mijn schouder of mijn hoofd op haar schouder tot we ons slapend omdraaien mijn buik tegen haar rug of mijn rug tegen haar buik.
Een feest als ze klaarkomt, ik heb dat nog nooit van zo dichtbij meegemaakt. Ik voel alles mee omdat ik weet hoe het voelt, een zacht zwellen alles is zacht en dan een sneller ritme. Als ze me roept en me omhoogtrekt vindt ze haar smaak terug op mijn lippen. We voelen ons kompleet, nestelen ons tevreden tegen elkaar en vergeten onze whisky op te drinken. Twee halfvolle glazen de volgende ochtend, die ik laat staan als ze vertrokken is dan lijkt ze minder weg. 's Avonds slaap ik weer alleen in de kussens die nog naar haar ruiken, ik vind een krulhaartje tussen de lakens, donker, van haar.
De pornofilm die steeds terugkomt. Zachtjes vrijen op de kale grond in Londen zonder lawaai bij het klaarkomen om de anderen in de kamer niet wakker te maken. En in het weekeind met onze vrouwengroep schuiven we de bedden tegen elkaar, leggen er zonder ophef onze tweepersoonslakens overheen. (Niemand vond het vreemd geloof ik maar vrijen durfden we toch niet.) Verslaafd aan haar lijf, het slapen met haar zo anders dan wanneer ik alleen slaap, dieper, droomlozer, zonder te draaien bijna. De volgende dag zie ik haar als ze in de verte aan komt lopen, ik vind dat ze mooier is geworden maar misschien is dat omdat ik haar sterke lijf zie onder haar kleren. Samen slapen bijna even belangrijk als samen praten. We hebben er de koude stang voor over van de smalle kuise bedjes in de volkshogeschool die we tegen elkaar aan schuiven. Liever rugpijn dan het zachte van haar lichaam moeten missen.
De hele zomer ben ik bezig om haar van me af te zetten, me los te
| |
| |
maken. Er was nog hoop toen ze wegging, we hadden elkaar bijna gevonden in ons verdriet. Ze had gezegd dat ze niet meer durfde, bang voor de emoties die steeds sterker werden, bang omdat het steeds moeilijker zou worden om het af te breken, bang dat ze me later nog meer pijn zou moeten doen dan ze nu al deed. Dat kan niet, zei ik, Anna, dat kan al niet meer, we kunnen alleen maar verder. Het praten erover was al het voortzetten van de relatie onder een andere naam. Maar ze ging toch. Ik wachtte op de brief van haar waar natuurlijk in moest staan dat ze niet zonder me kon en dat we hoe dan ook verder zouden gaan, maar toen haar brief eindelijk kwam was het een vriendelijke vakantiebrief, afstandelijk, over de camping waar ze nu stonden en dat ze nog wel aan me dacht en van verstrooidheid bijna haar tas had laten staan in een museum en dat ze hoopte dat ik er al een beetje overheen zou zijn. Pijn pijn, ik viel in een gat, bedacht wilde plannen om naar haar toe te gaan, zeker dat ze niet zo afstandelijk zou kunnen zijn als ze me zag, zeker dat het niet over zou zijn als ik haar maar kon aanraken, zeker dat we door zouden gaan ook al zouden we tegen elkaar zeggen dat het niet meer kon. En ik bedacht dat ik haar zou schaken en op zou sluiten, of met haar vechten of haar vermoorden. Als ze maar iets begrijpt van deze pijn, dacht ik, wat kan ik doen om het haar te laten voelen. Maar hoe praat je over pijn met iemand die niet weet wat dat is, die nog nooit iemand is kwijtgeraakt van wie ze hield, twaalf jaar huwelijk met dezelfde man, nooit verliefd geweest, nooit een kind onder de tram of een vriendin die zelfmoord heeft gepleegd. Ze wist van niets ondanks de jaren die ze meer had dan ik, wat wist ze van pijn.
Ik schreef gruwelijke brieven dat ik haar haatte wat inmiddels waar was, dat ik haar minachtte bange burgertrut die koos voor haar veilige bestaantje en kreeg een brief terug dat ze beledigd was en verdrietig. Verdrietig. Wat wist het mens van pijn. Ik schreef de definitieve brief, dat ik haar nooit meer wilde zien, dat we nooit meer vrienden zouden kunnen worden. En ging terug naar Amsterdam, waar ik bij het zien van het bed waar we samen in hadden geslapen, de plant die ik van haar had gekregen, de boeken die we samen hadden gelezen, de lamp met de paarse letters erop anna is lief anja is lief, de foto van haar aan de muur, weer in het gat viel. Ik wist dat ze in de stad was. Een beetje water tussen ons in. Het is waanzin dacht ik, zo dichtbij, verlamd alletwee, en kon niets an- | |
| |
ders doen dan naar de telefoon lopen haar nummer draaien luisteren naar eindeloos getuut neerleggen weer draaien weer getuut tot ik eindelijk na weet ik hoeveel tijd hem aan de lijn kreeg. Ik had me voorgenomen om dan de hoorn neer te leggen maar de behoefte om Anna te horen was zo lichamelijk geworden dat het me lukte om te zeggen met Anja mag ik Anna even spreken alsof dat heel gewoon was alsof ik niet dood aan het gaan was aan mijn kant van de lijn. Ja hoor, zei hij even verbijsterd en gewoon en ik hoorde geluiden van hun huiskamer de kinderen de tv en toen ja dag, met Anna. Ik wist niet wat ik zeggen moest haalde diep adem om te proberen woorden te vinden maar de inspanning was te veel en ik zei Anna en begon te huilen.
| |
| |
| |
Gordes 1
Een boek wil ik schrijven. Voor we vertrokken heb ik de stapels schriftjes en bloknoots ingepakt in een plastic tasje met de kop van Marx op de buitenkant. Het boek bestaat nog maar uit een paar kantjes getikt, over Anna die de aanleiding was voor een vernieuwde schrijfwoede: poging om mezelf te redden. En een paar kantjes over de reden waarom ik een boek wil schrijven: een bezwering van mijn twijfels die steeds weer opkomen, angst voor de rottige bijverschijnselen van het gepubliceerd worden, een publieke vrouw zijn. Angst om voor ekshibitionisties te worden uitgemaakt. Angst voor de mensen die mij nu beter kennen dan ik hen, en die me zullen veroordelen. Ik kan ze bijna bij name noemen, de mensen die nu over mijn schouder meekijken als ik tik. Mijn onzichtbare publiek. Hans die gekwetst zal zijn. Feministen die zullen zeggen dat ik aan een egotrip ben begonnen. Gezamenlijke vriendinnen van Anna en mij die vinden dat ik haar aanval zonder haar de kans te geven zich te verdedigen. Mannen die zullen zeggen zie je wel, neurotiese mannenhaatster, lesbies manwijf. Therapeuten die alles terug kunnen vinden in mijn jeugd, te makkelijke verklaringen. Marxisten die zeggen dat het te subjektief is wat ik schrijf. Wie vertegenwoordig ik? Als vrouw met een bourgeois verleden en een geprivilegieerde positie? Heeft het wel politieke relevantie, dit zelfbeklag, gewroet in diepe individuele emoties?
Ik probeer ze te bestrijden, de kritici die over mijn schouder meekijken, door een verdediging te schrijven. Maar ik ben het natuurlijk zelf die mijn kritici oproept, ze laten zich niet zo makkelijk wegsturen.
Flarden van jaren terug, in schriften, tussen boodschappenlijstjes, aantekeningen bij kolleges, begonnen en niet afgemaakte artikelen, boze brieven die ik niet verstuurde omdat met het schrijven de woede al was verdwenen. Bij mijn laatste verhuizing kwamen ze te voorschijn, ik wist niet dat ik zoveel schriften had volgeschreven.
| |
| |
Tussen wanordelijke stapels papier, die groeien in de hoeken en tegen de muren zo gauw ik een nieuwe ruimte in beslag heb genomen. Ik lees ze gefascineerd, vergeet in te pakken. Liefdesbrieven waarvan ik niet meer weet aan wie ik ze schreef. Eli of Michael? Ik leg ze op een nieuwe stapel, om mee te nemen als ik met vakantie naar Frankrijk ga.
Een geleende eend. Hans die al in geen jaren meer heeft gereden zenuwachtig en zwijgzaam achter het stuur. Armin kwekkend naast hem, ik lig achterin, op de tenten en slaapzakken, suf van dagen-, wekenlange te hard werken. Te Elfder Ure dat af moest, korrekties, daarna het Lijfboek dat bewerkt moest worden, vertaling nagekeken, literatuurlijst gemaakt, foto's uitgezocht. Tussendoor de artikelen voor Sextant die ik beloofd had en niet meer af kon zeggen omdat we het geld nodig hebben voor de vakantie. En een diskussiestuk voor de PvdA-vrouwen, lessen die afgerond moeten worden, vergaderingen. Ik ben leeg als de vakantie begint, breng met mijn laatste krachten de kopij van het Lijfboek naar Den Haag, neem mijn geld in ontvangst, drieduizendzevenhonderdvijftig gulden waarvan vijfhonderd direkt naar Annemiek gaan voor het afdrukken van de foto's en anderhalf duizend al op is aan leningen en onbetaalde rekeningen.
Achterin de auto slaap ik half. Zie Antwerpen voorbij glijden, denk, maar nauwelijks bewust, aan Sjef die er woonde in een kamer met een halfafgeschilderde blauwe vloer en een gasstel dat nog viezer was dan het mijne. Aan David met wie ik door het Scheepvaartmuseum liep, wanhopig op zoek naar een plek om te neuken omdat we niet langer konden wachten, een wantrouwige suppoost achter ons aan. Aan Sjors met wie ik een weekeind in Antwerpen was, de havenstakingen als aanleiding. Slapend in het smalle bed in Sjefs roze logeerkamertje, die ons thee op bed bracht 's ochtends, familiaar, zonder uiterlijke tekenen van jaloezie, me aanrakend alsof hij jaren met me getrouwd was geweest, om me te testen, om Sjors te testen, die benauwd aan me vroeg of ik niet liever met Sjef wou slapen.
Het wegrestaurant vlak voor Parijs. De laatste maaltijd met Ton voordat we van onze illegale wittebroodsdagen terugkwamen, het overspelige hotel met het bidet en het bloemetjesbehang en het piepende bed achterlatend. Neonlicht en slechte wijn en een interna- | |
| |
tionaal slechte maaltijd met taaie biefstuk en slappe frietjes, waardoor de trance van Parijs verbroken werd en ik opeens met tranen in mijn ogen bedacht dat dit misschien de laatste keer was dat we zoveel tijd voor elkaar zouden hebben. Toen al geloofde ik niet meer in zijn beloften van apart gaan wonen, scheiden van zijn vrouw, een week samen weg.
Voorbij Parijs vinden we een hotel. De eerste konfrontatie met de Franse nette bourgeoisie, een hotel met kak. Hans is opeens niet meer een bijna afgestudeerde socioloog met een goed betaalde baan als stafdocent, maar een lange slordige jongen met te veel blond pluishaar. Ik zie opeens dat het Armin is gelukt om weer roetzwarte poten te krijgen en dat hij zijn maffe gympjes aan heeft, waarvan hij de veters om zijn broekspijpen heeft vastgebonden. Als we op verzoek onze paspoorten laten zien wordt het niet beter, met z'n drieën hebben we drie achternamen en twee nationaliteiten. Niet een standaardgezin duidelijk. Ik bedenk dat ik de papieren die bewijzen dat Armin met zijn andere achternaam en zijn andere nationaliteit echt mijn kind is en niet een gekidnapte jongen thuis heb laten liggen. Maar hij is al bijna dertien en ziet er niet uit alsof hij zich tegen zijn zin laat meenemen, ook niet alsof iemand dat zou willen, met zijn zwarte klauwen. De mevrouw kijkt misprijzend naar mijn borsten, die tien centimeter beneden het fatsoen zachtjes heen en weer bungelen, maar ze stuurt ons niet weg. Zenuwachtig giechelend vallen we op de bedden, blauwe spreien, blauwe rozen op de muren, andere blauwe rozen op de grond, weer andere blauwe rozen op de gordijnen. Ik voel me als in een gebloemd akwarium. We maken plannen. Wil je eerst eten in de Dordogne en dan janken in Paussan en daarna door naar Gordes? vraagt Hans, of liever andersom. Eerst janken, zeg ik, dan hebben we dat gehad en kan ik lekkerder eten. Een dag maar, zeg ik. Ik wil terug naar de plek waar Anna en ik voor het laatst zwommen, een jaar geleden, de bomen halverwege Mialet waar we onder zaten, krekels oorverdovend, het heetst van de dag, terwijl ik probeerde haar te bezweren te betoveren om te blijven.
Het sentimentele gedicht dat gelukkig nooit gepubliceerd werd, dat ik maakte de volgende ochtend toen ze echt weg was en ik wakker werd met een zieke schok in mijn buik en dacht aan de tijd die nog moest komen, alle ontwenningsweeën waar ik nog doorheen moest, jezus, hoe overleef ik het.
| |
| |
Zij een stevige waternimf
tot haar schouders in het water
streelde ze mijn schouders.
Harde rots onder onze voeten
er kon ons niets gebeuren.
ongehinderd door geile blikken van
tramkondukteurs, obers, tomatenverkopers.
Hand in hand renden we naar het diepe.
en zocht haar hand opnieuw,
maar ze stond nog aan de kant.
Naar lucht happend die er niet meer is
en vraagt naar de kringen onder mijn ogen:
ik ben alleen een beetje doodgegaan.
We rijden verder, een beter hotelletje in een afgelegen dorp, romantiese klimop tegen de muren, aangename kitsch. De eigenaar kijkt niet veroordelend maar tolerant en knipoogt naar Hans. Mijn paspoort hoeft hij niet te zien, hij heeft het zo wel bekeken. Op het terras buiten worden we langzaam dronken van de pastis terwijl ik de schriftjes doorblader en er bruikbare stukken uitscheur. Er is zo veel, te veel. Een vervelend boek moet dat worden, te veel minnaars en melancholieke slecht aflopende liefdesgeschiedenissen. Ik vind stukken terug waar ik me voor geneer. Liet ik me zo gaan, voor die vervelende klootzak? En welke klootzak was dit, Eli of Michael?
| |
| |
Ongedateerde flarden die ik niet meer kan plaatsen. Geërgerd stop ik ze terug in de plastic tas. Helemaal overnieuw beginnen, me niets aantrekken van stukken verleden zoals ik ze zag toen ik er nog in zat? Meer pastis. Ik spreek met Hans af dat we morgen bij de eerste Prisunic zullen stoppen om ruitjespapier in te slaan zodat ik kan gaan schrijven. Mijn rode schrijfmachientje zit ergens onder de bagage, maar zolang we rondtrekken kan ik daar niet op werken.
Schrijven, waarom schrijf ik eigenlijk. Geldingsdrag, zegt iemand, de eer. Je bent iemand als je naam genoemd wordt, als je te koop ligt in een winkel. Je ziet mensen fluisteren kijk daar heb je haar nou, god ik dacht dat ze er heel anders uitzag. Ik denk aan mijn ontmoeting met Sheila Rowbotham, die achter elkaar drie boeken schreef en die ik me met ontzag voorstelde als een grote forse vrouw, zelfverzekerd. En toen kwam dat kleine blonde meisje op me af dat giechelend fluisterde I'm Sheila.
Mythevorming waar ik zelf aan meedoe door te schrijven. Een autoriteit. De afstand die het geeft als mensen meer kennis over mij hebben dan ik over hen, hun oordeel al klaar voor ze me in het echt tegen zijn gekomen. Ik merk het nu al als ik het Vrouwenhuis binnenkom en niet meer weet wat ik moet verwachten. Vrouwen die me onverwachts koel behandelen, anderen die me even onverwachts om de nek vallen. De neiging om me vooruitlopend op hun oordeel afstandelijk en gesloten te gedragen, eerst te kijken wat zij vinden. Of juist verlegen, ekskuses makend als het helemaal niet nodig is.
Geldingsdrang, natuurlijk wil ik iemand zijn die zichtbaar is, wil ik meer doen met mijn leven dan het ondergaan als een natuurramp. Maar beroemd worden is wat anders, ik wil het niet op de manier van politici: beroepsschizofrenen die alleen naar buiten komen met wat ze willen laten zien, mooie theorieën met zekerheid en aplomb gebracht omdat niemand ze anders gelooft. Geen twijfels tonen of emoties want daar word je op gepakt. De emoties en twijfels komen thuis, daarvoor heb je een vrouw bij wie je je bloot kan geven. Ik vind dat ik dat niet meer kan doen: feministiese theorieën verkondigen zonder erbij te laten zien hoe weinig ik er van terechtbreng, hoe moeilijk ik het vind om er naar te leven. Ik wil niet een autoriteit zijn, een model aanbieden dat altijd inkompleet is zonder
| |
| |
de ervaringen erbij die ertoe hebben geleid, de moeilijkheden die eruit voortkomen.
Kate Millett ging stuk aan haar eigen boek, Sexual Politics. Opeens was ze representant van de vrouwenbeweging, werd uitgenodigd voor lezingen en televisie, gebruikt door de media, gebruikt door de beweging die haar nodig had maar het haar niet vergaf dat ze tot ster was gemaakt door de pers, die haar aanviel op haar fouten, haar twijfels niet zagen. Kate wist dat ze maar twee kanten op kon, verdwijnen, zichzelf doodverklaren, nooit meer de verdenking op zich laden dat ze iets over feminisme te zeggen had, of verder gaan, eerlijker vertellen hoeveel moeite ze had om volgens het model te leven dat haar werd toegeschreven, dat ze zelf had opgeroepen. Hoe ze wel in het openbaar wil verkondigen dat ze lesbies is - omdat dat nodig is, omdat we het ons niet langer kunnen veroorloven om ons te schamen en niet meer willen ontkennen dat we van vrouwen houden, ook al roepen de media dat het feminisme niets anders is dan een homoseksueel komplot - en tegelijk weet dat ze er zelf niks van terecht brengt, relaties met vrouwen die stuklopen, niet gemakkelijker dan relaties met mannen. Kloppen daarom de theorieën niet, of mogen we onszelf toestaan om te falen, openlijk, zonder schaamte, trots te falen en opnieuw te beginnen?
Ik heb de andere vrouwen die schreven zonder schaamte nodig gehad om te worden wat ik ben. Doris Lessing met haar Golden Notebook waarmee ik al leefde lang vóór het feminisme. Jill Johnston, Ingrid Bengis, Rita Mae Brown, Kate Millett met Flying en Verena Stefan met Häutungen. Vrouwen die over hun tegenstrijdigheden durfden te schrijven. Die duidelijk maakten dat ik niet alleen ben. Liever een publieke vrouw dan een vals model. Ik wil schrijven voor andere vrouwen, de vrouwen die mij tegenkomen, zelfverzekerd in mijn feministiese overtuiging, onafhankelijk, moedig genoeg om op te staan en me in volle lengte op te richten, fel als dat moet. (Alleen mijn vriendinnen zien hoe het zweet in mijn handen staat.) We hebben allemaal sterke vrouwen nodig om ons mee te identificeren, sterk genoeg om zich niet te laten intimideren, sterk genoeg om in het openbaar te zeggen wat gezegd moet worden zonder zich af te laten schrikken door het feit dat veel mensen ze dan niet meer aardig vinden.
Maar sterk zijn betekent niet geen twijfels hebben, geen depressies. Emoties lopen jaren achter ons verstand aan. Ik kan zeggen dat we
| |
| |
in de vrouwenbeweging onze energie op elkaar moeten richten, onze warmte aan elkaar moeten geven in plaats van altijd alleen aan mannen en kinderen, en zelf toch stuk gaan aan de gevolgen ervan. Ik kan zeggen dat we moeten leren van elkaar te blijven houden, ook als we elkaar teleurstellen, en daar zelf weinig van terechtbrengen.
Word je daar nou gelukkiger van, van dat feminisme, vraagt iemand.
Nou, nee, soms, zeg ik aarzelend. Gelukkig? Makkelijker is het zeker niet. We vertillen ons regelmatig aan onze eigen idealen, brengen er nog weinig van terecht. Sisterhood is powerful - it can kill you. En toch kunnen we alleen maar doorgaan, we kunnen niet meer terug. Ook de afvallers die de idealen niet kunnen leven gaan door. Ook ik ga door als ik me een tijd heb teruggetrokken om te herstellen. Laten we geduld hebben met elkaar en eerlijk blijven over wat we nog niet kunnen. Maar laten we ons niet schamen. Sentimenteel, zeg ik terwijl ik mijn kritici in de ogen kijk, zeker, ik ben sentimenteel, ik huil bij films. Ik verberg mijn kwetsbaarheid soms achter een dunne laag cynisme.
Overgevoelig, overemotioneel, misschien zelf paranoïde. Ik zie, als onder scherpe schijnwerpers, tienvoudig vergroot, de dagelijkse details van mijn onderdrukking, de dagelijkse details van andervrouws pijn. Ik heb er geen verweer meer tegen, geen oogkleppen, ik zit er middenin, als een weekdier zonder schelp.
Zelfbeklag? Zeker. Ik kan zwemmen in zelfmedelijden, ik kan me er in wentelen als een varken in de modder.
Rankuneus. Ook dat.
Maar geen schaamte. De schaamte is voorbij.
Flarden die een boek moeten worden. We hebben twee warenhuizen afgestroopt. Nieuw ruitjespapier, een orgie. Rode, blauwe, gele schriften en bloknoots. Ik aai ze, ruik eraan. Het sensuele moment van de eerste woorden op de eerste schone bladzijde. Met zwarte inkt, die beter glijdt dan een stroeve ballpoint. Met een vulpen worden mijn vingers niet zo moe na bladzijden snel gekrabbel.
Als ik weer in de auto zit komen er meer flarden los, associaties die naar boven komen warrelen, omdat ik moe en leeg ben, geen weerstand heb. Moet ik ze zo laten staan, verbanden die ik zelf niet eens
| |
| |
begrijp? Ik besluit er later toch enige ordening in te brengen. Maar het blijven flarden. Een brokkelig leven. Ik wil het niet mooier maken dan het is.
|
|