Maes-Sluysche compas(1693)–Frank Metaal– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio A2v] [fol. A2v] Tot den Leser. Wie dat my wil doorsien, en dat met scherpe sinnen, Die sal in mijn gewis, seer veel fauten vinnen, Doch even niet te min, geen mensche sonder fout, Wat dat hy neemt ter handt, wat dat hy stelt of bout, Daer zijnder die altijdt het werrick sullen laecken, Tot nadeel van de geen die geerigh is te maecken. Ick die oock geerig was te maken Zang en Liet, Te brengen in het licht, maer tot mijn eere niet. Gy weet dat een Compas is dienstig voor den mensch Die hem begeeft op Zee, om varen na sijn wensch, Hy heeft somtijts oock wel verdriet en swarigheden. [Folio A3r] [fol. A3r] Wanneer de groote God sijn boden sent beneden Den Zee-man komt somtijds oock weder vreughden aen, Wanneer de groote storm en t’onweer is gedaen, Hy soeckt terstont ’t Compas om weer den koers te stellen, Waer door den Schipper krijgt vrolijcke Bootsgesellen, Den Stierman geeft haer last wel neerstigh acht te slaen, Op het Compas, om niet uyt haren koers te gaen. Wel dan gy Man te roer past neerstigh op u saken En stiert met zangh en lust den Schipper tot vermaken, Soo sal hy dencken dat is noch een geestigh quant, Die heeft de Kolder-stock met yver in de hant, [Folio A3v] [fol. A3v] Ick mag op so een man myn stellen om te rusten, Want hy is wacker gaeu, en stiert met sangh en lusten, Dit is en myn begeer, die op ’t Compas wil stieren, Het geen ick hem voorstel, dat hy hem myt van gieren, Set u zeyl niet te hoogh, maer gebruyck reen en maet, Houdt oock het Compas droogh dat u voor oogen staet, Het zeyl dat is u stem, die moet gy wel gebruycken, Op dat wanneer gy singt, ’t mag tot u eer gelucken, En geeft my oock geen schult, wanneer gy vint een fout, Maer draeght het met gedult, en my ten besten houdt. Frans Arentsz. Metael. Vorige Volgende