Met 'taldernauwst vervolg, betuygt door sacht vermaen,
Wat redelijke ziel kan voor u recht bestaen?
3.[regelnummer]
Hy die mijn dood beswoer, den jager van mijn leven,
Hy treed mijn hert in't sand, tot angstig ziel-begeven:
Soo dat 't onveylig bosch, en onbewoond gebergt
My, en mijn hoopken, in sijn duysterheyd verbergt.
Als 'tlang ontzield, verjaert, verduft, vergeten,
En diep gekeldert riff is hier u volk geseten,
Ja droever, om dat 'tleeft, en smaekt een dikke nacht
Met schrik-gescherpt gehoor, en zidderende wacht,
4.[regelnummer]
Mijn geest werd overstelpt van lydens swate golven,
Mijn hert op't nauwst beângst sit midden in de Wolven,
Maer 'tver-gedachtig breyn draegt, tot mijns schulds verwijt,
Uws hulpsaemheyds geheug van over langen tijd.
5.[regelnummer]
En als ik overleg u hoog-geroemde dingen,
Sou ik in dit verblijf u lof wel willen singen,
Maer wie sloeg immer inder hellen sulk geluyd?
Wie sond een droeve stem ter droever graf-stee uyt?
'tGesucht, 'tgeschrey, 'tgekerm, 'tgereyk van hals en handen,
Sou op't volherden van de straffen onser schanden
6.[regelnummer]
Veel beter zijn gepast. Mijn ziel op't matst verbraekt,
Als eenig dorstig Land na uwe gonsten haekt.
Mijn oog en lijd geen licht, eylaes! mijn ziel ontsett'er,
Als ik mijn luyth genaek, en lijd geen harp-geschetter,
7.[regelnummer]
Of sachter snaer-gevley. Mijn leven loopt ten end,
Soo gy't medoogend' oog niet op mijn tranen send;
Soo gy dees stervens-ree, en lijk-gelijke leden
Van een die stadig stookt het vyer van sijn gebeden
Op sijn neerslachtig hert en droeven offer-heert,
Niet in u boesem schuyld, en met u glans beheert.
Laet na u goedertier enheyds gewenste gangen,
Tot wanhoop van u hulp, mijn hert niet meer verlangen,
Op u betroud mijn ziel. stuert den verstrikten voet
Ontwerd van ongeval, en koom mijn ziel te moed.
| |
9.[regelnummer]
'kEn wacht geen buyten-hulp, 'ken soek geen andre Goden,
'kEn wil geen Heydens Prins tot mijn behulper nooden.
Red eens 'tbenaud gemoed uyt 'tduykend ziel-bestier,
Gy bend mijn heul, mijn scherm, mijn schut, mijn auter-vyer.
10.[regelnummer]
Leyd my op 'slevens pad, leer my u welgevallen,
Laet my de wisse schenk noyt struykelen of vallen,
Gy weet hoe 'tnedrig hert na uwe gunsten held,
En dat mijn bleeken mond noch uwen roem versteld.
11.[regelnummer]
Geef krachten aen de ziel, trek eens mijn duffe snaren,
Tot lof uws naems gewyd, te midden uyt de baren
Van den verdienden ramp, die 'tschrael gesang verkoud,
En stramme vinger-le'en van herp en luythen houd.
Laet u medoogend hert, met u gerechtigheden,
Tot redding van mijn saek, en 'svyands woesting treden.
12.[regelnummer]
Schiet schrik, en tegenspoed, gebroken noch gestuyt,
Op sijn verklipt gemoed met volle storting uyt.
Ontwortelt sijn geslacht, ontzenuwt al sijn leden,
Ontmergelt al sijn doen, en blixemt sijn gebeden.
Slind den verstokten hoop, en briselt als het sand
Sijn vreugd en heerschappy, te water en te land.
Soo sal steets blijde maer door onse straten wandlen,
Soo sal mijn dankbre ziel u rechten offer hand'len,
Soo sal dit dienstig hert, beyverd in sijn plicht,
Weer geven vollen toom aen 'sHeeren lof-gedicht.
|
|