Geestelijke minnevlammen
(1653)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
2.[regelnummer]
U tanden, Lief, eenparig wit,
Daer miine min verholen sit,
Gelijk ik by de Schaepkens versch geschoren,Ga naar voetnoot†
Waer van noyt tweelings-jong en ging verloren.
3.[regelnummer]
U mondtjen is als root koral,
U spraek my wonder liefgetal,
U bloesend' sneeu,Ga naar voetnoot* daer ik ook kusjes hechten,
Is als granaden tusschen u we vlechten.
4.[regelnummer]
U hals, miin liefste Troetel-kind,
Heb ik ter grooter roem besind:
Als Davids wapen-toom, met eer omvangen,
Daer dusent Helden hare schilden hangen.
5.[regelnummer]
U borsjes, witter dan de snee,
Ziin als een tweedracht van een Rhee,
Die even groot en schoon een yeder vleyen.
En onder lelyen en rosen weyen.
6.[regelnummer]
Als dan den lichten dagh komt aen,
Die al ons vreugden heeft gela'en,
Waer voor de scha'uw en droeve nachten vlieden,
Wil ik u myrrh, miin Lief, en wierook bieden.
7.[regelnummer]
Gy hebt gebrek, noch mael, nochvlek,
Miin hert, daer ik miin sinnen strek,
In uwe kusjens, die mijn ziel verbinden,
En is noch tocht noch geyle lust te vinden.
8.[regelnummer]
Koom van den Libanon, en poogt
Te klimmen weer op Hermons hoogt;
| |
[pagina 11]
| |
Siet van den top, in't midden der Leeuwinnen,
En Luy paerden, wat dat ik sal beginnen.
9.[regelnummer]
Miin lieve Suster, waerde Bruyd,
Ik koom ter schooner woon-plaetsuyt,
Om u gevallen weder op te heffen,
Soo kond gy my het hert met liefde treffen.
Gy steelt miin hert met u gesicht,
Miin min is aen u oog verplicht,
Ga naar voetnoot† De ketens, die u schoonen hals behangen,
Geef daer u ziel vry willig in gevangen.
10.[regelnummer]
Geen wiin, geen riekend' oly-vat,
Yet by u schoone vlam men had.
Over u tong de melk-rivierkens vloten,
11.[regelnummer]
U lipkens ziin met honig over-goten.
Miin Bruyd, die my met min besiekt,
U kleeding als Libanon riekt.
12.[regelnummer]
Gy ziit als een besloten water-welle,
Daer op ik miin geheym en segel stelle.
13.[regelnummer]
De scheuten van u vruchtbaer riis
Ziin even als een Paradiis,
Met e'elen reuk, en boom-gewas beladen,
Met çyper-druyf, met nardus, en granaden.
14.[regelnummer]
En 'tgeen niet was siin minste deel,
Saffraen, en calmus, en caneel,
En myrrh', en aloë, die't hert verblyen,
En al de kostelyxste speceryen.
| |
[pagina 12]
| |
15.[regelnummer]
Fonteyn der hoven, water-bron,
Die vloeyen komt uyt Libanon.
U sprong is vol van levendige stralen,
Die nimmer stuyten, noch te rugge dalen.
Bruyd.
16.[regelnummer]
Kom, noorden wind, schud kruyd en loff,
Raek smaek en reuk van onsen hoff.
Spoed ook u vlucht, gy sachte zuyder-winden,
En gy miin Lief, laet u in't hof ken vinden.
|