Aen Jonkheer Pieter van Peene.
MYN HEERE,
DEwijl ik sie, dat U Ed: in mijn Versjes eenig vermaek schijnt te scheppen, ende ik al over lange, door verscheyde eer-gierige goede gunsten, ende gedienstigheden U Ed: verplicht ben, en kan ik niet na laten U Ed: dese mijne Geestelijke Minne-vlammen op te dragen, als eerstelingen, in dese stoffe, van mijne nieu versnede penne. Dank heb den ramp ende tegenspoed, my van den Hemel toe-gepast, door een die 'k in mijn ziele beklaeg, dat sulken dikken wolk voor d'oogen is geschoten, ende sulken herden korst over 'thert is gewasschen, dat hy geen licht der Sonne meer en kent, ende alle sijn gevoelen verloren heeft. Sommige waren van meening dat ik, aen een groot Personage, dese