XXX psalmen(1934)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Psalm CXXXVII Wij zaten weenende aan de stroomen, O Sion, als uw glanzend beeld Weer oprees uit ons lustloos droomen, Herinnering die wondt en heelt; Als wierook door de wulpsche aromen Van 't goddelooze Babel speelt. ‘Zing!’ zeiden zij tot ons, gevangen In 't heidensch land, ‘een optochtslied! Een van de heilige gezangen!’ Maar wij, verslagen van verdriet, Gingen vernielde citers hangen In 't wilgenhout en zongen niet. Ik kàn des Heeren lied niet zingen In 't vreemde land; maar nooit vergeet Ik u, Jerusalem; eer wringe Mijn hand zich af, eer kleve heet Mijn tong vast; boven alle dingen Zijt gij het schoonste dat ik weet. Gedenk, o Heer, aan Edoms grooten, Die juichend om den tempelbrand, De fundamenten driest ontblootten! Heil, Babel, die met vaste hand Uw kindren van de rots zal stooten, Wreekt oog om oog en tand om tand. Vorige Volgende