De verloren zoon(1928)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina II] [p. II] De stad Hoe heerlijk is het doelloos dwalen In vreemde stad, met vreemde liên, En gretig naar zich toe te halen Alles wat de oogen kostlijks zien. Als op den hof het vochte ronken Van 't vee den slaap kruidt van 't gezin, Verlokt hier het begeerlijk pronken Van aller vreugden aanbegin. In stille steeg, op drukke pleinen, Alom een lachen dat verwart, En rakelings en roekloos schijnen Oogen langs mijn verlangend hart. Ik hoef mijn handen niet te strekken, Ze zijn gestreeld en vastgeklampt, En als ik stug terug wil trekken, Hoor ik een stem die om mij kampt. 'k Beloofde: nood zal mij verkloeken! Ach, jeugd speelt graag met woorden groot, Want wie ging voor zoo zoet verzoeken Niet graag gewillig in den dood? Vorige Volgende