De stille tuin(1933)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Anna. Lucas 2:36. Toen de dood den sterken stengel, Waar mijn liefde op was geënt, Doorsneed, heeft mijn hart den engel Aan zijn wijze en werk herkend. Streng, met opgeheven vinger, Nauwlijks trad ik in de rei, Wees hij me uit den blijden slinger Op des levens voorjaarswei. Toen, een horzel op een vaarze, Stak de godsdrift in mijn bloed, En mijn overwonnen aarzlen Heeft des Heeren gunst vermoed. Hier, in deze gouden hallen, Achter 't levende gordijn Van den wijrook, bloed, en 't schallen Der gebeden wijlt zijn schijn. Aan den dorpel bleef ik leven, Door zijn heiligheid verschrikt, Wachtend tot ik zonder beven In zijn glimlach heb geblikt. Want Hij heeft voor dag en jare In den droom mij toegezegd, Dat 'k mijn losgereten haren Eenmaal als zijn bruid hervlecht. [pagina 81] [p. 81] Oud en eenzaam, grijs en treurig, Profetesse noemt mij 't volk, Want mijn woord hangt over 't fleurig Leven als een donderwolk, Zwanger van een groot verwachten, Dat de bliksem, heet en ros, Zal doorboren en ontzwachten, Dan laat ik mijn zegen los. Anders komt Hij dan wij hopen, Hoor! o heilbegeerig volk! Mijn verlangen look Hij open En de zon verguldt de wolk. - Ingehuld in teederheden, Voor uw bonte kermis blind, Glimlacht uit zijn eenzaamheden Naar mijn ouderdom het Kind! Moeder, die de tortelduiven Offert voor uw reiniging, Zie de schaduwen verschuiven; Die uit u in pijnen ging, Opent straks voor ons de sluizen Van zijn albeminnend bloed. Voor zijn bruid heeft aan den kruize Hij zijn leven ingeboet. [pagina 82] [p. 82] Kind, dat in uw kleine handen Al het hemelsch heil bevat, God, voor wien de luchters branden, De bazuin dreunt door de stad, Afgebeden Onbekende, Van mijn nacht het morgenrood, Uw gena maakt mijn ellende Zalig als uw moeders schoot. Vorige Volgende