De stille tuin(1933)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] De avondster. ....tot de Morgenster opga over uwe harten. O gij, die, als 'k mijn oogen Inslapend, sluiten moet, Mij van nabijen hooge Troost met uw gouden groet. Wanneer de hemel 't teerste, Diep lentegroen, verkwijnt, Zijt gij de stralende eerste, Die ons volbloeid verschijnt. O heldere en milde, Die menschenliefde en haat Bedruppelend verstilde Tot heimwee naar uw staat, Die heerlijker en vaster Dan sterven en ontstaan Is, eeuwge herfstbloem, aster, Ontluikend uit vergaan. Want als ik thuis kom dwalen Uit slaap en droomen ver, Dan staat gij weer te stralen Als blanke morgenster. Zoo zij mijn avond morgen, Mijn morgen avondstond: Uw gouden bloem verborgen Bloei uit mijn diepsten grond. Vorige Volgende