De stille tuin(1933)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Het riet. Zoo diep gebogen, ternêergeslagen, Zoo bevende en traag weer opgericht, Zoo wankelend onder 't zware dragen Van kroon en kragen staat 't riet in 't licht. Ruischende buigen de legerscharen, Ritselend staan ze weder gerecht, Bukkende prevelend de oude mare: Buig, maar breek niet uw onwaardige knecht! Wuivende pluimen, wild en eendrachtig, Bruin als een zijïgharige huid, Bleeken, vergulden, en wapperen prachtig, Hangen banieren en vaandelen uit. Droger en harder, ten doode versteven, Knikken en knakken blaadren en stam, Straks aan twee machtigen overgegeven: Zuigende vloed en vliegende vlam. Zwart ligt de brandplaats, 't ondergeloopen Land drijft vol flarden, vlekkig en vaal. Maar in het voorjaar, den dood ontslopen. Spruiten en sprieten stengel en staal. Vorige Volgende