De stille tuin(1933)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Voorjaar. In wildernissen en plantsoenen Begint het lentelijk geluid Van nestelen, en de blazoenen Van alle boomen hangen uit. 't Is groen met geluwe schakeering In kruinen en vlak langs den grond. En in den tuin en langs de wering Pronkt perk en gras met bloemen bont. De menschen zijn weer jong geworden. Hun stap, gebaren en gelaat, Ook van de droeven en verdorden, Zijn moediger; en het gepraat Van de verstilden en de zachten Doortintelt soms een ijl gelach. Zelfs woorden zwaar van plichtbetrachten Gaan veerend onder lichte vlag. De halfvolwassenen en de kleinen, Zij zijn zoo open en zoo zacht Als druppend rijs, waar 't zonneschijnen Iets lichts en warms heeft ingebracht. Wij, ouder hout, met voller loover, Moeten beschuttend om hen staan. Dan komt tot hen als lisplen over Gods storm die ons te grond doet gaan. Vorige Volgende