De steile tocht(1930)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] De Martelaar Toen heeft zijn hart, lang door zijn angst belet, Een wraakschreeuw naar den hemel uitgestooten En in Gods ooren donderden de schoten Die deze ziel losbrandde tot ontzet. En God kwam neder; en dit grijs benet Gelaat werd van Zijn heerlijkheid omvloten En onaantastbaar; en zijn vuist' ontsloten Als knoppen, en ontbloeiden in gebed. En toen de beul in een beklemmend zwijgen De vlammen door het drooge rijs liet stijgen, Scheen 't of zijn hoofd den dood begroetend neeg En 't was of men de armelijke resten Verbrandde van ruw neergehaalde nesten, Terwijl een vogel ruischende ontsteeg. Vorige Volgende