De steile tocht(1930)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] Jan Luyken. Trillend verrees hij uit den witten dauw. De hanen kraaiden luid en achterdochtig. De koeien in de melkbocht brulden tochtig. Hij zong zijn maische liedjes voor een vrouw. Plotseling greep de ziekte hem; aschgrauw Van wangen en zijn angstige oogen vochtig, Bad hij: ach Heere God! mijn hart is lochtig. Laat me als een vinkje zingen in Uw kouw. Hij werd gezond en zag de wereld schooner Dan vroeger, en hij etste de aardbewoner In glanzende opgang en in naar verval. Zijn zangen werden seinen en symbolen Voor wie lichtzinnig aarzelen en dolen, Want Christus' min doorlichtte hem en 't al. Vorige Volgende