De steile tocht(1930)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] De Beukenheg. Stug in den grond gestooten, Met wortels ruig als pooten En zwaren klauw, Dicht op elkaar gedrongen En wild ineengewrongen: Wij zijn het grauw! De menigten, die 't leven Elkander overgeven Schier onbewust; Die gul hun nooddruft deelen, En gram elkaar ontstelen, Maar zonder lust. Doch als wij stil verzaamlen Van elke ontbloote en schaamle Den kleinen zucht, Dan snellen onze trotsche Schreeuwen omhoog als knotsen! Wij willen lucht! Zie, boven ons vermoeien Hoe enkle twijgen woeien Gelijk een vlag. Wij kromden onze schoeren Nog dieper en wij zwoeren: Een ruimer dag! [pagina 42] [p. 42] En grimmig zijn de loten Als stekels uitgeschoten En bijten zon! En staan als kandelaren Met brándend lichte blaren En strálen zón! Zoo zegeviert het leven! Wij slieren langs de dreven En slingren over 't pad En waaien langs gezichten Ons schaduwen en lichten Met schamp en spat! Eindelijk vrij! o Meester! Gerechte! die geen heester Of boom beperkt, Hebt Gij 't armzalig dringen En smartelijk verwringen Eindlijk gemerkt? Het knakte en het knapte! - Wij voelen de oude slapte En lijden straf! De Hovenier beteugelt Wat zich in drift bevleugelt En breekt het af. [pagina 43] [p. 43] Verslagenen, gewonden, Van top tot teen geschonden Verbergen wij 't gezicht. Maar onze wortels woelen O God, naar Uw bedoelen, Naar licht! Vorige Volgende