De steile tocht(1930)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Het IJzer In een tang werd ik gehecht, In een knettrend vuur gelegd. Om mij naar Zijn wil te vormen Laat Hij mij van vlam omstormen. Hoe de tochtge blaasbalg raast En de gloed al heeter blaast, Die mij slaat met blauwe striemen En mij bloedend gaat doorpriemen. Hoè dit brandt en hoe dit steekt, Tot ik gloeiend ben doorweekt, En ik lig in de geduchte Greep verbleekend te verzuchten. 'k Werd verlost en dacht: 'k genees, Toen een lompe hamer rees En met een luidruchtig schallen Klinkend op mij neer kwam vallen. Krimpend bood ik wederstand, Maar de slag trof te allen kant, 'k Ging in 't water, 'k ging ten vure, Nieuw kastijden moest 'k verduren. Smid! die tot een feller dracht Slagen zwaarder hamer bracht, Bij nog dichter samendrukken Veer ik op, en spring aan stukken. [pagina 22] [p. 22] En Hij zeide kalm: gij véért? Dat is lang door mij begeerd. Want dan heb Ik aan uw leven Eindelijk Mijn kracht gegeven. Vorige Volgende