Ruischende bamboe(1937)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Het Feest De lentenevels stijgen uit de vijvers. De schaduwen van riet en boomen groeien. Schaduw en nevel worden tot een wade, De nacht bedekt den hemel voor ons oog. Mijn vriend heeft aan een vrouw voor jaren Trouw en verbintenis beloofd, en heden Staan tusschen ons zijn woorden als een muur. Wij zijn bijeen en zien elkander niet. Hij denkt: vandaag verzadig 'k als de goden Mijn gasten en geef elk wat 't hart begeert. Van avond vang ik op mijn binnenplaats Met haar het groote nieuwe wonder aan. Ik denk: vandaag begint het groote treuren. Mijn vriend staat in mijn midden boven aarde. De goden houden hun gelaat verborgen Voor mij, tot 'k hem begraven heb. Wanneer? Een pauw schreeuwt op de binnenplaats der vrouwen, Een onheil naakt het feestgelag der mannen. Ik zit luidruchtig in de tafelronde. Tusschen mijn vriend en mij verrees een muur. Vorige Volgende