Ruischende bamboe(1937)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Voorjaar De hagelbuien raatlen door den hemel. De bamboestangen klapperen luidruchtig. De wilde ganzen trekken krijschend verder. Het water kreeg een korten snellen golfslag. Het gele leem vertroebelt de rivieren. 't Heldere van de zee trekt zich terug. Het wilde voorjaar spiegelt in mijn oogen. Ik voel een schok door 't plekje roerloosheid Dat mij aan hemels stille midden bindt. Ik zie u aan, gij slaat uw oogen neder. 't Is voorjaar, en een stem zingt in ons beiden Dat ik zeer sterk ben, en nu zaaien wil. Vorige Volgende