Ruischende bamboe(1937)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] De ‘Eerste Dame’ Ik ben de bloemtak die het huis versiert. Van een zeer ouden stam ben ik gerukt. Mijn heer vereert mij als zijn eerst bezit. Soms uit de kennel van de concubinen Wringt een hoogzwangere zich en werpt haar dracht Voor 't hemelrecht van mijn gebonden voeten. Haar blik kruipt op naar mijn emaille gelaat En tracht door 't scherpe split der donkere oogen Binnen te dringen tot mijn heerschershart. Ik ben de huismacht, gunst van heer en goden Moet door mij stroomen en de bloesems drijven, Die ik genadig ritslend reegnen laat. Ik denk: het is vandaag een goede dag. De wind is stil, de booze geesten slapen. Mijn bloed is helderrood en warm en rustig. Ik werp haar rustig een rood mutsje toe. Vorige Volgende