De overgave(1919)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] Avondliedje Nu heeft één leed ons beide omvangen, In dezen schemer grijs en stil. En onze liefde en ons verlangen Zijn doodlijk moe en zonder wil. Het geuren van de avondrozen Rijst tot ons door het open raam. Ten hemel vloeien al de broze Lichttinten tot één bleekheid sâem. En onze hande' in dolend tasten Vinden elkanders streeling têer, En toeven lang en klemmen vaster, En làten van elkâer niet meer. Nu voelen wij ons dwaas verzwegen Spaarlijk getoonde liefde sterk. En deze laat verkregen zegen, O lijden, is uw heilig werk. Hart kon des andren hart niet vinden. Liefde van d'een vond d'ander wreed. Die vreugde niet kon samenbinden, Zijn nu verbonden door één leed. [pagina 104] [p. 104] De luchten worden langzaam duister, En traag verzweemt het veege licht. Maar voor mijn oogen rijst de luister Van uw verkoren aangezicht. Klaar komt de hemelen beglijden De gouden gondel van de maan. Zoo is uit duisternis en lijden Dit laat geluk ons opgegaan. En in de spiegels onzer oogen, Naar wier bezit ziel immer dong, Zien wij onszelven diep bewogen En ons beminnen schoon en jong. Vorige Volgende