De overgave(1919)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] Het prinsje Toen sloegen wijd de glazen deuren open. Snel trad het slanke prinsje op 't balkon, Frommelde blozend aan zijn strik en knoopen, Maar lachte helder als de lentezon. En eensklaps lachten al de menschen mede. Toen boog hij dankend, gratievol en teêr. Zijn handen wuifden groeten naar beneden, En hij vermaakte zich en lachte weer. En voor de oogen van de saêmgestroomde Menigte was hij een genadig vorst, Zóó heerlijk, dat men naar het goudomdroomde Gelaat alleen in eerbied staren dorst. Totdat hun donkere en half beschroomde Liefde in gejubel helder openborst. Vorige Volgende