Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] De kluizenaar. Hij was de heele wereld doorgetrokken, Had op zijn crucifix en zwaard geleefd En bouwde een hut van zoden en van blokken En werd een man, die naar den vrede streeft. Hij vocht met slangen en versloeg rabauwen En wandelde, zijn armen om een ree, En leerde zwoegend akkers te bebouwen Al met den gang van de saizoenen mee. Zons omloop en de vaste sterrebeelden Beteekenden zijn dwalen plaats en tijd. Hij voelde hoe hij als een blad vergeelde En dor werd en tot vallen werd bereid, En wachtte stil, of God nu zou beginnen Hem te gebruiken in een nieuw gevecht, En voelde zich als nieuw gesponnen linnen Om blank te worden op het gras gelegd. Vorige Volgende