Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 54] [p. 54] De slang. Zij is de erkende profetesse. Haar achterklap en voorgevoel Worden aanvaard als wijze lessen, Gesproken met een ernstig doel. Wie haar ontmoet langs 's heeren wegen, Stemmig van haardracht en kleedij, Weet niet, wat duivelin hij tegen Komt, vol van haat en hoovaardij. Zij werd portierster van den hemel, Opent de poort, en niemand sluit, En drijft met gruwelijk gefemel De mannen der vriendinnen uit. Zeer gaarne troost zij rijke kranken, Prijst hun geduld en eigen nood. Bij vreemden vindt ze stof tot danken En kijft haar huisgenooten dood. Er gaat van haar geheiligd streven Buiten de deur een groot geroep. Haar oude mensch blijft thuis taai leven, De nieuwe mensch sterft op de stoep. Ze hunkert om iets uit te pluizen Van jong beminnen; zedig rood, Vent zij er mee langs alle huizen, Gelijk een bakker met zijn brood. [pagina 55] [p. 55] Wee, wie met haar alleen moet wezen. Eerst hoort ze biecht; dan openbaart Zij der gemeente wie te vreezen Is voor de rust van hart en haard. De jeugd snoept, 's avonds saâmgekomen Op 't kerkplein, vruchten goed tot spijs. Achter geschoren lindeboomen Schuifelt de slang van 't paradijs. Vorige Volgende