Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Hoogzomer. De slaap ontwijkt in deze lichte tijden. De schemering verdiept tot donkerblauw, En vóór dit zwart wordt, komt het morgengrauw Reeds als een rook den hemel overglijden. Klopt 't bloed zoo zwaar door onze ontruste rust? Zijn het de maaiers die hun zeisen haren? Valt er een schaduw binnen van de blâren? Is dit een droom? spoken hier dood en lust? Dood, droom en lust staan met gereede handen Om ons gelijk een kienspaan te verbranden. Wie rukt ons weg voor wij hun vuur vervallen? Toen is een zoetheid en een licht gekomen, Zoo blond en stil als 't bloeien van de boomen Over een wei in zonnig groene wallen. Vorige Volgende