Kringloop(1936)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] De Vader zegt: Kan er wel een zoon zijn Die ons zóó bezit, Dat wij voor hem schoon zijn, In ivoor of git Scherp gebeeld zijn eigen Vorm van goed en waar? Zal hij blij zich nijgen Over den beeldenaar? Zijn wij niet voor vreemden Vaak een schaduwboom In de vlakke beemden? Maar de vage droom Van den zoon zwerft verder. Waar geen wei meer is, Drijft hij, dwaze herder, Haar in de wildernis. Alle dagen reizen Van den horizon Koningen en wijzen Tot de klare bron. Maar in vreemde wedde Koelt de zoon zijn gloed, Tot hem niets kan redden Dan ons hartebloed. Vorige Volgende