Kaleidoscoop(1938)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] De Godsman Niet, dat hij hen genas, maar leerde dulden Het euvel waarmee God hun vleesch bezocht, Dat zijn gebed hun opstand overmocht. En 's Heeren vrêe hun bange ziel vervulde; Dat zij na slapeloozen nacht, den dag Doorstroomd van zaligheid en zachtheid dragen, Dat de bezoekers slechts zichzelf beklagen En van hen zeggen: zij zijn Gods geslacht, De boeven en de schobbers en de kranken, Het uitschot van de stad dat vloekt en kermt, Over wie Christus zich alleen ontfermt, De hongerige slapers op de banken, De stervenden in vodden en in stanken, De heilge drom die onze deugd omzwermt. Vorige Volgende