Kaleidoscoop(1938)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] De Honderdjarige Haar tijd is dood; en zij werd dor en vaal, Een grove rariteit, ten halve heilig En heelemaal een lastpost, nergens veilig En overal; een oppas in de zaal Van 't besjeshuis; en in de drukke straat Tusschen twee krukken en twee begeleidsters, Jongensgevolg, meisjes als wegbereidsters, Stremt zij 't verkeer door haar oerouden staat. Zij praat nog van haar zijden crinoline, Volants, mitaines, en haar tullen muts. ‘Toen gaf de mode ons meisjes iets beschuts, En mocht een heer ons met respect bedienen. Kom nu eens......’ een vermolmde totempaal, Zoo bergt men haar eerbiedig in de zaal. Vorige Volgende