Kaleidoscoop(1938)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] De Erflater 'k Bèn niet zoo machtloos als gij meent. Wat ik eens bezat blijft 't mijne. Alle boeken in de schrijnen Weten wel, dat gij hen leent. Heeft mijn pen, die gij gebruikt, Niet dwaas langs 't papier gehuppeld, Dubbel schrift gemaakt, gedruppeld, En zich in een haar verstuikt? Wat ge op tafel zet, rinkinkt! Hoe uw lippen 't glas bevlekken! En damast en zilver plekken Dof, terwijl het naast u blinkt. Kreunt de stoel niet als ge u zet? Buigt de vloer niet bij uw loopen? Branden niet de kussensloopen? 't Laken ligt als slang in bed. En mijn geld, de vlotte brug Waar ge u langs spoedt tot de menschen, Reikt niet halverwege uw wenschen, Drijft los, en keert niet terug. [pagina 31] [p. 31] Alles wat zich éénmaal gaf, Kan geen tweede heer verdragen. Willig, als hij wordt geslagen, Ligt het in Gods hand als staf. Tot, gebroken en verkracht, Het zijn eerste heer ontmoete. Erfgenaam, betoom uw voeten, De aarde, ùw eerste meester, wacht. Vorige Volgende