Kaleidoscoop(1938)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] De Geboorteheilige Eerst toen hij dood was, en men hem vergat, Begon het wonder; kindren hoorden fluistren Boven zijn graf als het begon te duistren. En 's morgens was het gras zoo groen en glad En bloemdoorspikkeld of een lentedauw Met zon gemengeld de aarde kwam bevruchten. En in geloovig domlende gehuchten Verscheen hij aan de minnenden; en nauw Zagen de mannen hem, of met een schok Voltrok de paring zich; en zij ontvingen, De vrouwen, en zij speurden huiveringen Of hemels zaligheid hun ziel doortrok. En als zij baarden voelden zij geen pijn. En kindren kwamen in hun arm gegleden Zoo blond en tenger en zoo blank van leden Als vleeschgeworden voorjaarszonneschijn. En het gerucht van hem werd luid en groot En daaglijks kwamen menigten te zamen En prezen hem met uitgelezen namen En vroegen bijstand, maar hij zweeg hen dood. En toen men hem een altaar had gesticht, En boven 't graf een kerk was opgetrokken, Verstoof zijn stof bij 't luiden van de klokken En werd geen wonder meer door hem verricht. Vorige Volgende