Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 186] [p. 186] Varens. De brooze varenbogen, boven de waterspiegel staande, spreidden hun dunne schaduw op lichts gouden grond; een rimplen zeefde het fijn zongefonkel dat langzaam slanke cirkels om de stengels wond. Niets stoorde deze door groen licht beschenen vrede; in dit klein oord, dit stille glansgebied schenen de droomen van een eenzaam heden hun stem te vinden en eenzelvigst lied. O watertuinen, schooner dan het blonde voorjaar - wat is zoo innig als het zachte ruischen van een wel, het wieglen van teer groen en het onhoorbaar vonken van watertorren in wat licht en schaduwspel. O, deze simple rust - het eenige ons soms gebleven als de verworvenheid van zooveel vreugde en nood; water en zonlicht riepen dit ten leven, - water en zonlicht dreven dit ten dood. De broze varenbogen zijn weldra bezweken; nu is de bedding, weer een zwart moeras, hun donker lot; dit ondoorgrondlijk water, roofziek, wintersch en verlaten is als de stilte waarin ik sta, is als het hart van God. Henri Bruning. Vorige Volgende