Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 170] [p. 170] [Chr. de Graaf] De stem. De stem die heeft gezwegen voor het staren, Het in zich zelf gekeerde, om den nood Die 't hart zoo diep geheim in zich besloot, Herkent zich zelf niet meer na zooveel jaren. Maar door het lichaam is de vrees gevaren, Te sterven, plotseling en ongenood Alleen te staan voor 't aanzicht van den dood, Zoo stom en met een zoo verschrikt gebaren. Toen zijn de woorden aarzelend begonnen, Het stamelen met even soms een lichten Als van een ver, bijna geruischloos onweer Laat in den avond; en daarna begon weer De stille dreiging, maar in 't even zwichten Der pijnen was een weinig troost gewonnen. Chr. de Graaff. Vorige Volgende