Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] De Glimlach. Toen zij door ziekte en leed zóóver was weggegaan, was ze de hemel zóó nabij gekomen, dat z' in de nacht, wakker en zonder droomen zong van een deur, die ze zag openstaan. Ik peins: Waarom liet God niet binnen een lam zoo dicht bij huis gevonden, waarom een lichaam zoo vol wonden de donkre tocht moest herbeginnen? Want tot ons allen weergekeerd, hoe zullen haar de zorgen hindren van weinig loon en negen kindren, en dat had ze verleerd; Maar zij, nog zingt ze hetzelfde lied en draagt de glans van beter leven, ze ziet naar ons, en glimlacht even, en dat versta ik niet. H.M. van Randwijk. Vorige Volgende