Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Kelderdroom. Hier staat het rode vlees; en flessen wijn Zijn met het grijze vlokkenstof beladen. De witte melk roomt in een matte schijn. Zongeuren hebben appelen verraden. Ik daal hier af, de aardgeur slaat omhoog, kruidig en koel. Mijn voeten gaan verkennen de donkere weg omneer; mijn wijde oog zal langzaam aan de duisternis gewennen. Want boven laaide 't licht, verblindend wit, vermoeiend tot de dood. Hier ademt leven, duister en stil. Tussen het scheemrend git van 't muurcarré, tasten mijn handen, bevend. De tredt der troepen schendt niet deze rust. Vloeken en kreten kunnen niet doordringen. Bij walmende flambouwen klinkt gesust, maar overduidelijk, een psalmenzingen. Ginds is een plek, waar in de ruime wand een vis gekorven staat. Bij twee altaren verrichten priesters met geheven hand hun zegenende taak over de schare. En achter hen staat een zwart kruis gericht. Zichtbaar alleen blijven de voetenwonden. Het lichaam en het doorngekroond gezicht, zijn in de hoge duisternis verzwonden. [pagina 78] [p. 78] Ik kom, ik haast mij, ... en ik voel de wand. De keldergrenzen met de sprinragdraden. Ik zie het vlees, de melk, de appelmand, En flessen wijn met vlokken stof beladen. Jan H. de Groot. Vorige Volgende