Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] [De dag heeft wat licht laten vallen] De dag heeft wat licht laten vallen; Nacht klimt aan een lucht van satijn - Hoe of nu de menschen en alle De boomen zoo wonderlijk zijn. De iepen, de esschen, de berken, Die staan op den rand van het licht Tezamen wat zeldzaams te werken; Straks wordt het muziek of gedicht. De menschen, die zeggen genavend, De sjofelen zien nu gedwee, En zij, die het meest zijn gehavend: Eén fluit er en één zingt er mee. De bakker staat onder de linde Bepeinzend de lucht en het weer. Om den hoek kust de knecht de beminde - En verderop loopt een meneer. - - - - - - - - - - - - - - - De berken, de esschen, de iepen, Ze stonde' aan een lucht van satijn: Alleen de kinderkens sliepen Omdat het maar kinderkens zijn. J. Jac. Thomson. Vorige Volgende