Hunkering en heimwee(1939)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Insomnia. De brik reed rustloos op de reede... O ballingschap, uw láátste nacht! Toen sluipend aan mijn legerstede Sloeg mij de krankte, vast en zacht, Haar heeten mantel van scharlaken Om 't rillen mijner leden heen... En liet mij, ijlend bij 't ontwaken, In 't vreemde en verre land alléén... Toen heeft met huichelend erbarmen, Meedoogenlooze Errinnering, Vermomd als zusterken der armen, - Schoon smeekend ik haar hande' omving - Als zij mijn lippen loog te laven, Met 't puntige lancet der smart, In duldeloos geduld doorgraven De wanden van mijn weerloos hart! Maar als de nanacht was doorleden, En ik, bij 't doomen van den dag, Ten doode moede en afgestreden Op mijn doorweekte sponde lag, - Vervlôon de ontzetting dier gezichten Voor 't schouwen van mijn kalmer zin - Toen trad úw Vréde met het lichten Der eerste morgenzonstraal in! Geerten Gossaert. Vorige Volgende