De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] Herodes Hij liet de sombre geilheid zijner oogen Vaag schemeren, de man belust op bloed, En onverschillig hoorde hij 't verwoed Getier der Joden, maar zijn blikken vlogen Den schamelen Gevangne te gemoet En 't was of zij Zijn heilig leven zogen, En plotsling ging een vlaag van mededoogen Met dit gelaat door zijn verdord gemoed. En zeer zachtmoedig hoonde hij den Raad: Ik vind in den waanzinnige geen kwaad. En zou de rechter den rechtvaardge dooden? En spottend, als een blijk van zijn gena, Liet hij Hem hullen in een candida En boog kalm woedend voor den Vorst der Joden. Vorige Volgende