De donkere bloei(1926)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Judas Rood glom de toorts op 't harnas der soldaten. De schâuw bewoog onrustig in den hof. De jongren scholen onder 't donker lof. Maar Jezus wachtte rustig en gelaten. Het galmend praten daalde tot een dof Gemompel, want zij zagen Die nooit haatte, En hoe de sluwe kus van den verwaten Verrader, wild zijn stille lippen trof. De duivel heeft God op den mond gekust! De slang aan zijn benauwde borst gerust! Om 't Leven hield de dood zijn arm geslagen! O Judas, kondt gij zijn verwijt niet dragen? Boodschap vol wroeging in de ontroerde hel, Dat God gaat sterven, en Hij komt zéér snel. Vorige Volgende