Chineesche gedichten(1936)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] De banneling. Hoe bar, hoe onverzoenlijk bitter Heerscht wintertijd over het land. De bodem prijkt met wit geschitter. De maagre boom staat zwart verbrand. De onzaalge boom schudt zwarte kraaien Onwillig over 't witte land: Een groot penseel dat onheilteekens waaien Laat over het geduldig land. Ik kan de vreemde teekenen niet lezen. Ze omdwarrelen mij vluchtig en verward. Misschien wordt mijn doodvonnis afgelezen. Wat ik vermoed, klinkt zéker in mijn hart. Hoe bar, hoe onverzoenlijk bitter Is dit getij van wanhoop en van schroom. Straks zeilen krassend uit het sneeuwgeschitter De kraaien op, en hang ik in den boom. Vorige Volgende