Chineesche gedichten(1936)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Wien de hemel beschermen wil, geef hij de liefde. Van af hun hoogsten bloei worden de dingen oud. Laotse. [pagina 7] [p. 7] De brug. Ik heb het fluitje aan mijn mond gezet. Mijn vingers overtrippelen de gaten. Buiten mijn tuin ligt de rivier gebed In maanlicht, en er rijst een brug van jade. Een brug van jade overspant het licht, Mollig van schaduw aan haar eene zijde. Een smalle schaduw schuifelt in het licht, En buigt zich over en staart in het wijde. Zij staart naar 't overhangen van een boom, En hoort een fluiten uit het loover glijden. Droomerig fluit ik naar den lichten stroom. Droomerig staart zij, droomen wij dan beiden? Vorige Volgende