XXXII. Bloeyende Hey. Erice, florens.
DIt Kruydjen wast op dorre heyden, 't welke deese Rupsen tot hunne spyse gebruyken. Zy hebben zich den 15, 16 en 17 Augusty ingesponnen, en des anderen Jaars den 16, 17 en 18 dito, zyn 'er tweederly soodanige Uiltjes uyt gekomen, namentlyk Mannetjes en Wyfjes.
Het middelste Rupsjen, zynde swart met Oranje vlakken, heeft meede het selfde Kruyd gegeeten, tot op den 30 Juny, wanneer het zich aan dit Kruydje vastspon, en tot een swart Popjen wierd, en den 26 July, is 'er een soodanig graauw gestreept Uiltjen uytgekomen.
De schoone gestreepte Rups, heeft meede dit Kruydjen gegeeten, als meede (Millefolium of) Duysentbladt; hy was seer gaauw in 't loopen. Den 22 Juny heeft hy begonnen een seer hard gespin te maaken, waarin hy zich tot een Popjen veranderde, en wanneer men het aanraakte, heeft het zich veelmaalen omgekeert: en is eyndelyk gantsch verdroogt. Ik heb daarop het harde gespin opgesneeden, en daarin gevonden soo als hier te sien is. Dit heb ik in Duytschlandt, als meede tot Amsterdam alsoo bevonden.