XXXII. Bloeyende Borrage. Borrage caerula.
ONder ter rechterhand op een blad zit een groene Rups, hebbende voor zes klaauwtjes, en achter vier voetjes, men vind ze ook wel op de Blomkool, in Augusti maaken ze een wit gespin, en veranderen zommige in bruine, andere in donker groene Popjes, en ettelyke krompen onder 'tspinnen in malkander, waar uit dan Maden voortkwamen, die dan stierven; uit de donker groene Popjes kwamen zulke zwarte vliegende beesjes, gelyk Wespen, met geele pootjes en klaare vlerkjes; en uit de zwarte Popjes kwamen donker graauwe Uiltjes voort, met zwarte en zilver blinkende streepjes en stipjes gezierd, hebbende twee zwarte lange en nog twee korte hoorntjes, en vier graauwe pooten, gelyk boven verbeeld is.
Het andere aan de linkerhand op een blad zittend Rupsje heb ik op een Pruimboom gevonden, en daar mee gevoed, tot zo lang ik bladen heb konnen bekomen, doe maakte ze een dun gespin, en bleef daar in zonder te eeten levendig, tot des volgenden jaars in Maart, wanneer ze in een ligt bruin Popje veranderde, waar uit in 't midden van April een zwart en wit gestreept en geplekt Uiltje kwam, hebbende twee graauwe hoorntjes, en vier pootjes, gelyk nader in de print vertoond werd.