Der rupsen begin, voedzel en wonderbaare verandering. Tweede deel
(1713)–Maria Sibylla Merian– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
tjes, in de midden acht, en achter noch twee vleeskoleurde voetjes: ik heb ze gevoed tot in 't midden van Juli, wanneer ze vervelden, wierden vleeskoleur, en vervolgens veranderden in geele graauwachtige Popjes, zynde in deze gestalte, geraakt weezende, zeer onrustig. In 't begin van Augusti kwam daar uit een Uiltje, dier kop, voorlyf, pootjes, en bovenste vlerkjes waren bruin en donker gestreept, 't agterlyf wit met zwarte dwarsstreepen en hairtjes gezierd, de onderste vlerkjes waren orange, hebbende zwarte oogen, zwarte hoorntjes, en voor een snuitje om haar voedzel uit de Bloemen te zuigen, haar vlugt is des daags, ze zyn snel, en moeylyk te vangen. Nog heb ik hier by gevoegt een Motte, zynde wit van koleur, met een zwarten kop, deze heb ik in Laken gevonden, daar in had ze een ovaal huisje van de wol gemaakt, dog met een opening, wanneer men het eene end raakt, dan spoede ze zig 't ander end uit en weer in, ze veranderen in een Tonnetje, en na veertien dagen komt daar een Motuiltje uit, zynde zilver glantzig met zwarte streepjes en stipjes gezierd; dog dewyl ze om haar schaadelyk bedryf al te veel bekent zyn, zal ik ze zo laten berusten. | |
[pagina *29]
| |
XXIX
|
|